(Amsterdam 1875 - 1933 Den Haag)
Van der Hoef, wiens vader bouwkundig tekenaar was, kreeg zijn opleiding tot beeldhouwer als leerjongen bij de in bouwbeeldhouwwerk gespecialiseerde firma Van den Bossche & Crevels te Amsterdam. Daarnaast volgde hij in de avonduren teken- en boetseerlessen aan de ‘Teekenschool voor Kunstambachten’ (1889-93). In 1894 werd hij assistent van Lambertus Zijl, die op dat moment net zijn eerste opdrachten voor bouwsculptuur van H.P. Berlage had gekregen. Samen met Zijl werd hij in 1898 door W.C. Hoeker gevraagd om aardewerk te gaan ontwerpen voor de zojuist opgerichte fabriek Amstelhoek, maar pas in 1900 kwamen hun eerste producten op de markt. Deze worden gekenmerkt door eenvoudige vormen en een sobere, gestileerde en vaak geheel abstracte decoratie, die vrijwel meteen de aandacht trok van alle in vernieuwing geïnteresseerde critici. Welke ontwerpen uit deze beginjaren van Van der Hoef en welke van Zijl zijn is overigens moeilijk uit te maken, aangezien er niets is gesigneerd. In 1901 trok Zijl zich uit Amstelhoek terug en werd Van der Hoef de enige hoofdontwerper van de ceramiekafdeling van de fabriek, die ondertussen was uitgebreid met een metaalafdeling (onder leiding van Jan Eisenloeffel) en een meubelwerkplaats (onder leiding van Willem Penaat).
Nadat Amstelhoek in 1903 failliet was gegaan, ging Van der Hoef werken voor de interieurverzorgingsfirma De Woning, die eerder dat jaar was opgericht door Eisenloeffel, Penaat, Samuel Jessurun de Mesquita, Chris Lebeau en nog enkele andere vooruitstrevende ontwerpers. Voor De Woning ontwierp hij onder meer een compleet eetservies, het vanwege de versiering zogenoemde ‘blokjes-‘ of ‘vierkantjesservies’, dat werd uitgevoerd bij Zuid-Holland. Voor deze fabriek ging hij nu ook direct ontwerpen maken, o.a. voor enkele beeldjes. Vervolgens trad hij in 1904 in dienst bij ceramiekfabriek Haga in Purmerend, waarvoor hij behalve vazen eveneens beeldjes ontwierp. Na het faillissement van Haga in 1907 stapte hij over naar Amphora in Oegstgeest, waarvoor hij o.a. een serie bloemenvazen ontwierp, die door hun elegante decors en harmonieuze kleuren tot het meest verfijnde aardewerk behoren uit de Nederlandse Art Nouveau. Daarnaast heeft hij incidenteel voor andere ceramiekfabrieken ontworpen, waaronder De Sphinx in Maastricht en Potterij Rembrandt in Nijmegen.
In 1908 begaf Van der Hoef zich op een geheel nieuw werkterrein: de penningkunst. Hij ging, op freelance-basis, werken voor de fabriek van Carel Begeer in Utrecht. Voor deze firma zou hij in de jaren die volgden een kleine 200 penningen en plaquettes ontwerpen, waarbij zijn stijl evolueerde van een in de Art Nouveau gewortelde lineaire sierlijkheid tot een veel expressievere plasticiteit, die aansluit bij de vormgeving van de Amsterdamse School. Behalve voor Begeer heeft hij vanaf ca. 1920 ook met enige regelmaat voor de Rijks Munt gewerkt, waarvoor hij naast penningen ook gas- en electriciteitsmunten ontwierp. Van der Hoef geldt onbetwist als een van de meest vooraanstaande Nederlandse vertegenwoordigers van de penningkunst en zijn werk steekt wat het artistieke niveau betreft ver uit boven de vaak nogal routineus ogende producten van de overige gespecialiseerde medailleurs.
Maar Van der Hoef was dan ook geen pure specialist, want naast het ontwerpen van penningen bewoog hij zich regelmatig op diverse andere terreinen. Zo ontwierp hij vanaf 1923 metalen sier- en gebruiksvoorwerpen voor de Gero-fabriek te Zeist, waaronder een tweetal zeer streng vormgegeven theeserviezen (in de handel vanaf circa 1930), en rond 1927 een serie zilveren prijsbekers voor Begeer. In 1926 werd hij weer op ceramisch gebied actief, opnieuw voor Zuid-Holland. Voor deze fabriek ontwierp hij nu o.a. een serie gestileerde witte dierplastiekjes en een ontbijtservies met een zeer opvallende vormgeving (die is gebaseerd op de kegelvorm) en zeer modern ogende decoratie van horizontale zwarte strepen op een wit fond.
Naast al deze activiteiten is Van der Hoef steeds de beeldhouwkunst trouw gebleven. Hij heeft in de loop der jaren enige tientallen, voornamelijk kleine, beeldjes vervaardigd in zowel brons als hout en tevens enkele monumentale opdrachten uitgevoerd. Verder heeft hij af en toe affiches en drukwerk vormgegeven. Opvallend is hoe hij op al deze verschillende terreinen steeds een zeer hoge kwaliteit heeft weten te leveren, waardoor hij niet alleen een van de veelzijdigste maar zeker ook belangrijkste Nederlandse vormgevers van de Art Nouveau èn Art Deco mag worden genoemd.
Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.