Hammes, Christiaan Hendrik (Chris)

(Andijk 1872 - 1965 Nijmegen)

a. Landschap met boerderijen, 1905; olieverf op doek, 44 x 59.

Hammes was de zoon van een dorpsarts, die aanvankelijk weinig ophad met zijn plannen om kunstenaar te worden. Na in Hoorn de HBS doorlopen te hebben, werkte hij enige tijd bij een decoratieschilder, maar mocht toen naar Amsterdam gaan om er leerling te worden aan de Quellinusschool. Vervolgens volgde hij de Rijksschool voor Kunstnijverheid en gedurende een jaar de avondcursus van de Rijksakademie (1896/97). Daarna zwierf hij enige tijd rond door Nederland en werkte o.a. in Bergen en op verschillende plaatsen in Drenthe, Twente, Noord-Brabant en Zuid-Limburg. In 1900/01 maakte hij een lange reis door Spanje, samen met zijn studievriend J.H. Jurres, waarna hij weer in Amsterdam neerstreek en lid werd van Sint Lucas en Arti et Amicitiae. Hij bleef echter vanuit de hoofdstad tochten maken door heel Nederland, vooral naar Zuid-Limburg.

b. Op de heuvel, ca. 1915; ets, 20,5 x 30.

In 1908, 1909 en 1910 kreeg hij een Koninklijke Subsidie en in 1909 had hij samen met zijn studievrienden A.H. Gouwe en G.B.J. Westermann een grote, succesvolle expositie in het Stedelijk Museum, waar hij meer dan 200 werken liet zien. In 1911 trouwde hij en trok met zijn vrouw naar Maastricht, maar al het jaar daarop verhuisde hij opnieuw, nu naar Hees bij Nijmegen, waar zijn schoonfamilie een landhuis bezat. Pas hier voelde hij zich eindelijk zo goed thuis dat hij er tot rust kwam. Hij trad toe tot de Nijmeegse kunstkring ‘In Consten Een’ en werd actief in het Nijmeegse kunstleven. Het etsen, dat hij hiervoor al incidenteel had gedaan, werd nu een belangrijk onderdeel van zijn werkzaamheid.
Tot op hoge leeftijd is Hammes productief gebleven en hij heeft in de loop van de jaren een flink oeuvre opgebouwd, dat voornamelijk uit landschappen en dorpsgezichten bestaat. Zijn schilderijen vertonen een brede, soms wat hoekige penseelvoering en een doorgaans vrij helder, maar nooit echt uitbundig kleurgebruik, terwijl zijn etsen worden gekenmerkt door een vrij sterke nadruk op het lineaire.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
b. JAV Studio’s, Assen

Harting, Dirk Herman Michael (Dirk)

(Salatiga (Ned. Indië) 1884 - 1970 Heemstede)

a. Achterhuizen Oudezijds Achterburgwal, 1912; ets, 29,5 x 11.

Hartings vader was bestuursambtenaar op Java, maar keerde rond 1895 met zijn gezin naar Nederland terug vanwege de opvoeding van zijn kinderen. Harting doorliep in Amersfoort de middelbare school en ging vervolgens in Utrecht voor dierenarts studeren. Al gauw zag hij in dat dit niet de juiste keuze was en in 1904 schreef hij zich daarom in aan de Rijksakademie. Hier leerde hij de grafische technieken van Pieter Dupont, met wie hij spoedig bevriend raakte. Na voltooiing van zijn opleiding in 1910 legde hij zich vrijwel geheel toe op het etsen en ontwikkelde hierin een enorme vaardigheid.

b. Binnenplaatsje aan een gracht te Utrecht, 1924; ets, 24,5 x 12,5.

In 1913 kreeg hij de Willink van Collenprijs voor een ets met een Amsterdams stadsgezicht. Stadsgezichten werden nu zijn belangrijkste onderwerp en hij kreeg er al gauw veel succes mee. Toen in 1911 de Vereeniging tot Bevordering der Grafische Kunst werd opgericht, trad hij meteen toe en hij zou vele malen met deze vereniging in binnen- en buitenland exposeren. Vanaf 1913 was hij ook lid van Pulchri Studio en vanaf 1923 van Arti et Amicitiae. In dat laatste jaar verhuisde hij naar Heemstede, waar hij de rest van zijn leven zou blijven wonen.

c. Zandafgraving, ca. 1925; ets, 8 x 27,5.

Hartings werk wordt gekenmerkt door een zeer uitgewerkte en gedetailleerde weergave, die soms wat stijfjes overkomt, maar vaak tot een verfijnd en sfeervol resultaat heeft geleid. Behalve stadsgezichten heeft hij verscheidene landschappen geëtst (soms met een opvallend oblong formaat) en af en toe bloemen en portretten. Verder heeft hij ex-librissen vervaardigd, een postzegel gegraveerd en ook enkele litho’s gemaakt. Van 1936 tot 1948 gaf hij grafiekles aan de Technische Hogeschool in Delft.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. JAV Studio’s, Assen

Hartz, Louis Jacob (Louis)

(Amsterdam 1869 - 1935 Heemstede)

a. Zelfportret, ca. 1920/25; olieverf op doek, 41 x 27.

Hartz liet al heel jong van een groot talent blijken en daarom liet zijn vader, die handelaar op de beurs was, hem meteen na de lagere school naar de Rijksakademie gaan. Nadat hij zijn opleiding aan dit instituut in 1886 voltooid had, voelde hij zich echter nog te jong om zich meteen als volwaardig kunstenaar te manifesteren en hij liet zich daarom eerst wat bijscholen door Maurits van der Valk, Jan Voerman sr. en zijn neef Meijer Isaac de Haan (1852-1895). Daarna maakte hij enkele lange reizen naar het buitenland, waarbij hij o.a. in België, Frankrijk, Italië, Tunesië en Egypte werkte. Omdat hij financieel onafhankelijk was, deed hij niet veel moeite om zijn werk onder de aandacht van anderen te brengen en hij werd voorlopig geen lid van een kunstenaarsvereniging. Slechts af en toe liet hij zijn werk zien, onder meer in 1909 bij ‘Voor de Kunst’ in Utrecht, in 1911 in het Stedelijk Museum te Amsterdam, waar hij samen met Van der Valk en Samuel Jessurun de Mesquita (ook een goede vriend) exposeerde, en in 1917 bij Kunstzaal Kleykamp in Den Haag. Toch werd zijn werk geregeld door critici opgemerkt, waarbij vooral zijn vissers- en strandtaferelen – hij schilderde graag aan de kust – veel waardering oogstten, met name vanwege zijn vlotte, maar altijd zeer beheerste techniek en zijn heldere, harmonieuze koloriet.

b. Portret van de pianiste en componiste Henriètte Bosmans, ca. 1930/35; olieverf op doek, 81 x 60.

Inmiddels woonde Hartz sinds 1910 in Leiden, waar hij zich op het schilderen van portretten was gaan toeleggen. Vanuit Leiden bleef hij echter ook nog steeds geregeld aan het strand werken, bij voorkeur in Katwijk, waar hij zelfs een apart atelier had ingericht. Nadat dit in 1920 door brand was verwoest, verhuisde hij naar Heemstede en pas toen werd hij voor het eerst lid van een tweetal verenigingen: Arti et Amicitiae en het Haarlemse ‘Kunst zij ons Doel’. Er is helaas niet zoveel over van Hartz’ oeuvre; veel vroeg werk is verloren gegaan bij de brand in zijn Katwijkse atelier en van zijn latere werk is er veel door de Duitsers in de oorlog geroofd omdat hij jood was.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. JAV Studio’s, Assen
b. Fotodienst Provincie Drenthe

Havelaar, Willem Justus (Just)

(Rotterdam 1880 - 1930 Amersfoort)

a. Zelfportret, 1913; potlood, 48 x 30 (langdurig bruikleen uit particuliere collectie).

Havelaar, wiens vader op het kantoor van een handelsmaatschappij werkte, kreeg zijn eerste tekenlessen van Richard Bisschop (1849-1926). Vanaf 1900 ging hij enige tijd naar de Rotterdamse academie en daarna kreeg hij privéles van Derk Wiggers. Nadat hij in 1902/03 een lange zwerftocht door België en Frankrijk had gemaakt, had hij in 1904 zijn eerste expositie in Kunstzaal Oldenzeel in Rotterdam. De kritiek reageerde niet onvriendelijk, maar er werden wel veel zwakheden in het getoonde werk gesignaleerd. Ondertussen was hij ook medewerker van het literaire tijdschrift Jong Holland geworden, waarin hij onder meer artikelen over Jozef Israëls, Johannes Bosboom, George Breitner en enige tentoonstellingsrecensies schreef. Hiermee had hij meer succes, want hij werd al gauw ook door redacties van andere tijdschriften om bijdragen gevraagd. Vanaf 1911 leverde hij geregeld artikelen aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant en vanaf 1912 aan Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift .

b. Stilleven met boeken, ca. 1905/10; olieverf op doek, 71 x 85.

In 1913 verhuisde Havelaar naar Bloemendaal, waar hij zijn goede vriend Jacob Nieweg (die in de buurt kwam te wonen) veelvuldig bij het schilderen raad gaf. Zelf ging hij echter steeds minder schilderen en nadat hij in 1915 vast medewerker was geworden van het net opgerichte linkse weekblad De Nieuwe Amsterdammer (waarvoor Jan Sluijters zijn befaamde spotprenten zou tekenen), besloot hij zijn penselen definitief op te bergen. Nog in datzelfde jaar verschenen zijn eerste publicaties over kunst in boekvorm: Oud-Hollandsche Figuurschilders en Vincent van Gogh. In de loop van de jaren zouden nog verscheidene boeken volgen, onder meer over Auguste Rodin (1920), moderne meubels (1924), H.P. Berlage (1927), Rembrandt (1928) en portretkunst (Het portret door de eeuwen heen: zijn laatste boek uit 1930).
Inmiddels was hij, na in 1918 naar Amersfoort te zijn verhuisd (waarheen Nieweg hem na enige tijd volgde), in 1919 weggegaan bij De Nieuwe Amsterdammer om vast medewerker te worden van het Haagse dagblad Het Vaderland.

c. Jacob Nieweg aan het werk, 1913; zwart krijt op grijs papier, 41,5 x 43,5.

In 1921 richtte hij samen met de schrijver en literair criticus Dirk Coster het maandblad De Stem op. Dit blad, dat niet alleen artikelen over beeldende kunst en literatuur bevatte, maar ook over allerlei maatschappelijke en levensbeschouwelijke vraagstukken, werd al spoedig een spreekbuis van het humanisme. Havelaar ging hier zelf ook veel over schrijven, overigens niet alleen in De Stem, maar ook in diverse boeken (o.a. Humanisme uit 1920, Democratie uit 1921, Het leven en de kunst uit 1923 en De nieuwe mensch uit 1928). Toen hij vlak voor zijn vijftigste verjaardag overleed, was hij dankzij zijn vele publicaties een bekende en gezaghebbende persoonlijkheid in de wereld van kunst en cultuur. Dat hij zijn loopbaan – veelbelovend – als schilder was begonnen, wisten toen echter alleen nog zijn familie en vrienden. Zeer waarschijnlijk heeft hij in 1915 de juiste keuze gemaakt, maar de weinige schilderijen en tekeningen die hij heeft nagelaten laten zien dat hij zeker talent had.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
bc. JAV Studio’s, Assen

Eybergen, Johanna van

(Ambon 1865 - 1950 Den Haag)

a. Twee vaasjes (uitvoering G. Dikkers & Co), ca. 1905; messing, hoogte 21,5 en 10.

Een van de opmerkelijkste producenten van Art Nouveau-metaalwerk in Oost-Nederland is de firma G. Dikkers & Co, ‘Fabrikant van Appendages voor Machines en Stoomketels’, uit Hengelo geweest. Kennelijk had deze firma rond 1900 een directielid dat er brood in zag naast onderdelen voor machines ook kleinere sier- en gebruiksvoorwerpen in koper en messing te gaan produceren. Misschien is dat te verklaren uit het feit dat er een relatie bestond tussen de familie Dikkers en Jan Eisenloeffel, ook al heeft deze, voor zover was na te gaan, nooit voor Dikkers gewerkt. Pas recentelijk is komen vast te staan dat de ontwerper van het metaalwerk Johanna van Eybergen is geweest. Zij was opgeleid aan de Haagse academie en is voor zover bekend in deze tijd de enige vrouwelijke ontwerper van metalen sier- en gebruiksvoorwerpen in Nederland geweest. Van 1906 tot ca. 1920 was ze lid van de VANK.
Van Eybergens decoraties zijn meestal opgebouwd uit repeterende, gestileerde motieven uit de natuur (vaak insecten). De dagelijkse leiding over de productie was tot 1906 in handen van M.J. Vermeulen en daarna van A.J. Dijkhof, een oud-leerling van de Haarlemse Kunstnijverheidsschool. Van Eybergen hield echter zelf toezicht op de kwaliteit en woonde daarom van 1904 tot 1909 in Hengelo; daarna werd ze tekenlerares in Alkmaar (tot 1930). Gezien de geringe verspreiding van de voorwerpen, zal de productie tot deze jaren beperkt zijn gebleven en niet van grote omvang zijn geweest. De kwaliteit van de vormgeving is echter hoog en kan de vergelijking met die van bekendere firma’s en ontwerpers – inclusief Eisenloeffel – zeker doorstaan.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. JAV Studio’s, Assen

Haverkamp, Gerhard Christiaan

(Amsterdam 1872 - 1926 Baarn)

a. Stoppelveld, ca. 1900/05; ets, 24,5 x 39,5.

Haverkamp, wiens vader onderwijzer was, kreeg zijn eerste tekenlessen van Maurits van der Valk op de tekenschool van Felix Meritis te Amsterdam. Daarna wilde hij gaan studeren aan de Rijksakademie, maar hij slaagde in 1889 niet voor het toelatingsexamen. Na enige jaren op een kantoor te hebben gewerkt verhuisde hij in 1895 naar Nunspeet, dat toen voor veel schilders een geliefd oord was, en ging zich toeleggen op schilderen, tekenen en etsen. In 1897 exposeerde hij voor het eerst een tweetal tekeningen en een ets bij Arti et Amicitiae te Amsterdam, waarvan hij dat jaar lid was geworden.

b. Knotwilgen langs oever, ca. 1900/05; ets, 29,5 x 38.

Haverkamp was zeer reislustig en hield het nooit lang op een plek uit. In 1901 vertrok hij naar Frankrijk, waar hij enige tijd inwoonde bij Pieter Dupont, die hij nog uit Amsterdam kende. In 1902 keerde hij weer naar Nederland terug en kreeg enkele maanden onderdak bij Van der Valk, die zich ondertussen in Scherpenzeel had gevestigd en hem daar weer enige lessen gaf. Daarna vestigde hij zich voor langere tijd in Soest, maar trok van daaruit rond door heel Nederland, zoals uit notities op zijn werk uit deze jaren is op te maken. In 1907 trouwde hij met de schilderes en lithografe Johanna Machwirth (1874-1945), die was opgeleid aan de Haagse academie. Zijn ongedurigheid werd er echter niet minder van. Zo woonde hij met zijn vrouw enige tijd in Katwijk (1909/10) – van waaruit o.a. een rondreis door België werd gemaakt – daarna in Den Haag (1910/11), Hattem (1911/16) en Abcoude (1916/19) en tenslotte weer in Soest. Hier zou hij uiteindelijk aan een hartaanval overlijden terwijl hij een treinkaartje kocht op het station.

c. Zonnebloemen, 1915; penseel in O.I.-inkt, 97,5 x 73.

Haverkamp heeft zowel geschilderd, getekend, als geëtst, maar hij is – niet ten onrechte – als graficus het bekendst geworden. Zijn oeuvre omvat voornamelijk landschappen en stadsgezichten, al heeft hij ook enkele figuurstudies en (kerk)interieurs vervaardigd, en wordt gekenmerkt door een doorwerkte, realistische stijl, met licht impressionistische trekken. Opvallend is zijn aandacht voor details, die soms wel eens een nadelige invloed op het totaalbeeld heeft, maar in zijn beste etsen tot een heel verzorgd en sfeervol resultaat heeft geleid.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel

Eijnde, Hendrik Albertus van den

(Haarlem 1869 - 1939 Heemstede)

a. De Morgen, ca. 1918; brons, hoogte 31,5.

Van den Eijnde, wiens vader meubelmaker was, kreeg zijn opleiding grotendeels in de praktijk in een fabriek voor ornamenten en lijstwerk in Haarlem. ’s Avonds kreeg hij les op de Teekenschool der Sint-Jozefs-Gezellen-Vereeniging in deze stad. Daar werd hij ontdekt door de beeldhouwer Frans Stracké (een neef van Franz Stracké, de hoogleraar beeldhouwen aan de Rijksakademie), in wiens atelier voor kerkelijke beeldhouwkunst hij van 1891 tot 1896 werkte. Daarna werd hij in dezelfde stad meesterknecht in het atelier van J.P. Maas, waar eveneens vooral religieus beeldhouwwerk werd gemaakt, o.a. voor de Nieuwe Sint Bavo-kathedraal van architect J. Cuypers. In 1913 nam zijn loopbaan een onverwachte wending, doordat architect J.M. van der Mey hem vroeg leiding te komen geven aan de beeldhouwwerkplaats van het Scheepvaarthuis te Amsterdam, waar hij als medewerkers onder meer Hildo Krop en Joop van Lunteren kreeg. Dit spraakmakende gebouw, dat Van der Mey ontwierp met medewerking van Michel de Klerk en Piet Kramer, wordt wel beschouwd als het eerste belangrijke voorbeeld van de Amsterdamse School. Hier ontwikkelde Van den Eijnde, grotendeels in samenwerking met De Klerk en onder invloed van het werk van Duitse contemporaine beeldhouwers als F. Metzner, R. Langer en H. Lederer, de expressieve ‘blokachtige’ stijl waardoor hij bekend is geworden.

b. Staande klok (gemaakt voor het socialistische dagblad Het Volk), 1925; pallisanderhout met ingelegde wijzerplaat (met nieuw elektrisch uurwerk), 240 x 51 x 45 (langdurig bruikleen van Rotterdams Nieuwsblad).

Na voltooiing van het Scheepvaarthuis trad hij in 1917 in dienst van de Rijksgebouwendienst te Den Haag, waarvoor hij tot 1923 bouwbeeldhouwkunst ontwierp voor diverse universiteitsgebouwen en postkantoren. Van enkele jaren later dateren zijn twee belangrijkste vrijstaande werken: het Holland-monument in het Battery-park te New York (ontworpen samen met architect D. Roosenburg; 1925-1926) en het monument voor generaal J.B. van Heutsz-monument te Batavia (ontworpen samen met architect W. Dudok, 1927-1932; na de onafhankelijkheid van Indonesië gesloopt). Ter voorbereiding van deze projecten reisde hij in 1925 en 1926 naar Amerika en in 1929 naar Nederlands-Indië. Vemeldenswaard zijn eveneens zijn twee beelden in Crematorium ‘Westerveld’ (van architect W. Dudok) te Driehuis uit 1926 en 1939. Tevens modelleerde hij een paar penningen en ontwierp hij enkele zilveren gebruiksvoorwerpen, waaronder een theeservies en een urn voor het bewaren van de as van gecremeerden, die werden uitgevoerd door de zilverfabriek van J.M. van Kempen & Zonen te Voorschoten. Hier werden ook een paar beeldjes van hem uitgevoerd. Verder ontwierp hij ook nog zijn eigen atelierwoning in Heemstede (1921/22) en enkele meubels.

c. Gipsmodel voor kraagsteen voor Postkantoor Haarlem, 1921/22; 75,5 x 44 x 25,5.

Daarnaast gaf Van den Eijnde van 1918 tot 1927 onderwijs aan het ‘Voortgezet en Hooger Bouwkunst Onderricht’ te Amsterdam en maakte hij van 1919 tot 1925 deel uit van de redactie van Wendingen. Ook was hij actief binnen diverse verenigingen, waaronder Architectura et Amicitia, de VANK en de Nederlandsche Kring van Beeldhouwers. Van deze laatste vereniging was hij in 1918 medeoprichter en vanaf 1920 enige tijd vice-voorzitter. Hij is echter in de eerste plaats van belang geweest als maker van bouwbeeldhouwkunst en geldt op dat gebied als een van meest vooraanstaande Nederlandse kunstenaars van zijn tijd. Behalve aan het Scheepvaarthuis, heeft hij meegewerkt aan het gebouw van de Nederlandsche Handel Maatschappij te Amsterdam (architect K.P.C. de Bazel, 1922/25), aan het filiaal van warenhuis ‘De Bijenkorf’ in Den Haag (in- en exterieur; architect P. Kramer, 1925-1927), aan de postkantoren van Haarlem en Utrecht (architecten J. Crouwel en H.Th. Teeuwisse, 1921-1923 en 1922-1930), aan het Radiozendstation van de PTT bij Kootwijk (architecten J. Luthmann en H.Th. Teeuwisse, 1920-1921); aan diverse gebouwen van de Rijksuniversiteit van Utrecht, aan enkele bruggen in Haarlem en Maastricht en aan nog een groot aantal andere kantoorgebouwen, winkelpanden en woonhuizen. Hij nam deel aan diverse internationale tentoonstellingen, waaronder de ‘Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriel Modernes’ te Parijs in 1925, waar hij een gouden medaille kreeg.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel

Haverman, Hendrik Johannes

(Amsterdam 1857 - 1928 Den Haag)

a. Moeder leert kind breien, 1898; aquarel met zwart krijt, 56,5 x 42,5.

Haverman kreeg zijn eerste tekenlessen van de schilder Hendrik Valkenberg, waarna hij leerling werd van de Rijksakademie te Amsterdam (1874-1878). Dankzij een Koninklijke Subsidie kon hij vervolgens tot 1881 de academies van Antwerpen en Brussel bezoeken. Daarna keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij op de Rijksakademie van directeur August Allebé nog enkele jaren een atelier ter beschikking kreeg om zijn opleiding af te ronden. Hij trad toe tot Arti et Amicitiae en werd opgenomen in de kring van de Tachtigers, van wie hij er verschillende heeft geportretteerd. In 1882 kreeg hij een premie uit het Willink van Collenfonds. In 1889 maakte hij een lange reis door Spanje en Marokko, die resulteerde in een aantal breed geschilderde, kleurige doeken, die in Nederland veel waardering ondervonden, zowel bij de critici als bij zijn vrienden en collega’s.

b. Jongensportret, 1900; olieverf op doek, 84 x 65.

In 1892 verhuisde Haverman naar Den Haag, waar hij een actief lid van Pulchri Studio werd en zich langzamerhand in het portretteren ging specialiseren. Hij werd al gauw een veelgevraagd (en verschillende malen onderscheiden) portretschilder, die in de loop der jaren een groot aantal hoogwaardigheidsbekleders en andere prominente personen, onder wie diverse vertegenwoordigers uit de wereld van kunst en cultuur (o.a. Jacob Maris en de componist Henri Viotta), in een zwierige, doorwerkte stijl op het doek zou vastleggen.

c. Meisjesportret, 1900; olieverf op doek, 78 x 63.

Van 1897 tot circa 1902 tekende hij een serie portretten van bekende Nederlanders voor het maandblad Woord en Beeld. Andere onderwerpen waarmee hij veel succes had waren naakten en moeders met kinderen, die hij weergaf in een zeer doorwerkte trant en in een sober, zacht koloriet dat vaak een wat dromerige uitstraling geeft. Behalve in olieverf werkte hij ook graag in krijt en pastel, terwijl hij tevens heeft gelithografeerd.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel

Ferwerda, Barend

(Amsterdam 1880 - 1958 Heelsum)

a. Zelfportret, ca. 1925; olieverf op paneel, 57 x 43.

Ferwerda kreeg zijn opleiding aan de Rijksakademie te Amsterdam (1899/1902), waar hij onder meer bevriend raakte met Jan Sluijters. Na enige omzwervingen vestigde hij zich in 1904 in Renkum, waar hij zich ging toeleggen op het schilderen, aquarelleren en tekenen (vaak in pastel) van landschappen, zo nu en dan afgewisseld met dorps- en stadsgezichten, stillevens en enkele portretten. Zijn stijl wordt gekenmerkt door een helder koloriet en een vrij brede maar beheerste penseelvoering. Tevens vervaardigde hij geregeld grafiek, voornamelijk litho’s. Vanuit Renkum maakte hij verscheidene reizen, onder andere naar België en Scandinavië. Bij de Slag om Arnhem in 1944 werd zijn huis zwaar beschadigd, waarbij een groot deel van zijn oeuvre verloren ging. Na de oorlog verhuisde hij naar Heelsum, waar hij de rest van zijn leven bleef wonen en werken.

b. Bosweg bij De Steeg, ca. 1915; pastel, 29 x 43.

Gedurende het grootste deel van zijn loopbaan was Ferwerda zeer actief op organisatorisch gebied. Na zijn vestiging in Renkum werd hij de stuwende kracht achter de kunstenaarsvereniging ‘Pictura Veluvensis’ (opgericht in 1902 door o.a. Th. de Bock en Ch. Dankmeijer), waarvan hij vanaf 1905 tot aan de opheffing in 1935 secretaris-penningmeester was. Uit hoofd van deze functie organiseerde hij de jaarlijkse tentoonstellingen in de ‘Bewaarschool’ in Renkum. Daarnaast had hij zitting in enkele landelijke commissies en organisaties, zoals het ‘Nederlandsch Steuncomité voor Beeldend Kunstenaars’, waarvan hij sinds 1914 lid was en van 1932 tot 1948 (toen het werd opgeheven) landelijk secretaris. Verder was hij lid van Arti et Amicitiae te Amsterdam (1902 -1924), Sint Lucas (vanaf 1902) en Artibus Sacrum in Arnhem (in de jaren ’20 en ’30).

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
b. JAV Studio’s, Assen

Heukelom, Jan Bertus

(Amsterdam 1875 - 1965 Voorburg)

a. Illustratie in: René de Clerq, Gedichten, Amsterdam (S.L. van Looy), 1907; boekdruk, 11 x 7,5.

Al geldt Heukelom als een van de belangrijkste Nederlandse boekkunstenaars van zijn tijd, toch is er maar weinig over zijn leven bekend. Zijn opleiding kreeg hij aan Rijksschool voor Kunstnijverheid, waarna hij enkele jaren de avondcursus van de Rijksakademie volgde (1893-95). Vervolgens werkte hij korte tijd bij de firma Van Wisselingh, waar hij kennis maakte met Dijsselhof, Nieuwenhuis en Lion Cachet, en gaf hij les aan de Teekenschool voor Kunstambachten (1897-1909). In 1908 werd hij tevens leraar aan de Quellinusschool, waaraan hij, ook nadat deze school in 1924 was opgegaan in het Instituut voor Kunstnijverheid, bleef lesgeven tot aan zijn pensionering in 1940.
Daarnaast was Heukelom vooral werkzaam als illustrator en ontwerper van boekbanden. Vanaf ca. 1899 werkte hij voor de Amsterdamse uitgeverij S.L. van Looy, waarvoor hij onder meer banden en illustraties voor diverse dichtbundels van René de Clercq verzorgde. Uit 1904 dateert het prentenboek Op en om het krabbelbaantje, waarvoor hij tekst èn illustraties direct samen op de lithografische steen tekende, in navolging van Theo van Hoytema, die hij zeer bewonderde. Dit boek werd door Van Looy uitgegeven in samenwerking met W.L.& J. Brusse in Rotterdam, voor welke laatste uitgeverij hij ook regelmatig ging werken. Zo maakte hij voor Brusse o.a. banden voor boeken van J.H.Leopold, illustraties voor allerlei brochures en andere gelegenheidswerkjes van M.J. Brusse en, in de jaren ’20, een flink aantal omslagen voor dichtbundels van C.S. Adama van Scheltema. Daarnaast werkte hij overigens geregeld voor diverse andere uitgevers, waaronder Nijgh & Van Ditmar, Querido en D. Coene. Voor deze laatste maakte hij in 1908 het prentenboek Hollandsch strand, dat hij net als Op en om het krabbelbaantje zelf helemaal vorm gaf. De tekst van deze beide boeken is overigens van éénzelfde auteur, die schuilging achter het pseudoniem ‘Margaretha’.

b. Omslag van: C.S. Adama van Scheltema, Zwervers verzen, 8e druk, Rotterdam (W.L. & J. Brusse), 1931; boekdruk, 20 x 27,5.

De platen in bovengenoemde twee prentenboeken zijn, evenals zijn meeste illustratiewerk, vrij naturalistisch van stijl, maar Heukeloms boekbanden uit deze jaren passen duidelijk binnen de ‘constructieve’ richting en zijn altijd met behulp van een geometrisch grondpatroon ontworpen. Ook zijn latere ontwerpen zijn doorgaans op basis van zo’n patroon ontstaan, maar daar is het vaak minder nadrukkelijk zichtbaar. Heukelom, die lid was van de VANK en ook patronen voor behang en goudleer ontwierp, heeft naast toegepast werk ook altijd ‘vrije’ tekeningen en schilderijen vervaardigd, waarmee hij echter zelden naar buiten trad. Alleen in 1940 had hij, vermoedelijk ter gelegenheid van zijn pensionering, in Galerie Robert in Amsterdam een eenmansexpositie, waar hij enkele tientallen schilderijen, aquarellen en pastels liet zien, voornamelijk met dieren en bloemen.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
b. JAV Studio’s, Assen