Jongert, Jacob (Jac.)

(Wormer 1883 - 1942 Reeuwijk)

a. Verpakking voor Van Nelle, ca. 1925/30; boekdruk, 15 x 16.

Hoewel zijn vader graag had gezien dat hij, als enige zoon, de ouderlijke boerderij had voortgezet, koos Jongert toch voor het kunstenaarsschap. Hij bezocht de Quellinusschool en studeerde vervolgens aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid en de Rijksakademie (avondcursus 1903/04). Hierna assisteerde hij Richard Roland Holst bij het uitvoeren van wandschilderingen in het gebouw van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond in Amsterdam. Ondertussen behaalde hij in 1905 zijn MO-akte en ging hij lesgeven aan de avondtekenschool in Purmerend. Vanaf 1908 doceerde hij ook aan de Industrieschool voor Meisjes in Amsterdam (in 1911 gereorganiseerd tot Dagteeken- en Kunstambachtschool voor Meisjes). In Purmerend kwam hij in contact met de drankenhandel ‘De Wed. G. Oud Pz. en Co.’, waarvoor hij rond 1915 verpakkingen en reclamemateriaal ging ontwerpen. Zijn doorwerkte, op de Amsterdamse School geïnspireerde vormgeving trok spoedig de aandacht en leverde hem opdrachten op van allerlei andere firma’s voor het ontwerpen van o.a. behang, textiel, meubels, boekbanden en reclamedrukwerk (dat laatste o.a. voor de Glasfabriek Leerdam). Toen Huib Luns in 1918 ontslag nam als hoofd van de afdeling decoratieve kunst van de Academie in Rotterdam was hij dan ook diens aangewezen opvolger.

b. Verpakking voor Van Nelle, ca. 1925/30; boekdruk, 25 x 7.

Nadat Jongert naar Rotterdam was verhuisd, ging hij hier, naast het lesgeven, in 1919 voor de Van Nelle-fabriek werken. Daarmee brak een nieuwe fase in zijn loopbaan aan. In 1923 kreeg hij de leiding over de reclameafdeling van het bedrijf en werd verantwoordelijk voor het uiterlijk van alles wat Van Nelle op publicitair gebied voortbracht. Daarvoor ontwikkelde hij in de loop van de jaren ’20 een strakke, zakelijke huisstijl met heldere kleuren, die alom waardering oogstte en al gauw door velen als een van de meest geslaagde Nederlandse voorbeelden op dit terrein werd gezien.

c. Frontispiece en titelpagina van: L. de Hartog Meyjes, Verborgen wegen, Zeist (J. Ploegsma), 1919; houtsnede, 25,5 x 37 (in totaal).

Behalve voor Van Nelle werkte Jongert, die lid was van de VANK en in 1933 de kunstenaarsvereniging ‘R’33’ mee oprichtte, overigens ook na 1923 zo nu en dan nog voor andere bedrijven en instellingen. Zo ontwierp hij in 1929 een postzegel en een gelukstelegram voor de PTT en in 1930 een bankbiljet voor de Nederlandsche Bank. Helaas kwam aan zijn zo succesvolle loopbaan voortijdig een eind; een ernstige ziekte noodzaakte hem in 1939 op 57-jarige leeftijd zijn werkzaamheden neer te leggen en in 1940 moest hij meemaken dat bij het bombardement op Rotterdam zijn atelier werd verwoest. Twee jaar later overleed hij.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. JAV Studio’s, Assen

Josselin de Jong, Pieter de

(Sint Oedenrode 1861 - 1906 Amsterdam)

a. Boer met span paarden aan het eggen op een es in Drenthe, ca. 1895; aquarel, 40 x 64,5 (schenking van de Stichting Vrienden van het Drents Museum).

Na de HBS in Den Bosch te hebben doorlopen, bezocht De Josselin de Jong, wiens vader notaris was, gedurende een jaar de Koninklijke School voor Beeldende en Nuttige Kunsten in dezelfde stad (1877). Hij toonde toen al zoveel talent dat hem een Koninklijke Subsidie werd verleend, hetgeen hem in staat stelde naar de academie in Antwerpen te gaan, waar hij tot 1881 de lessen volgde en diverse prijzen won. Daarna verbleef hij twee jaar in Parijs, waar hij les nam aan de Ecole des Beaux Arts en op het atelier van Alexandre Cabanel werkte. In 1883 nam hij voor het eerst aan een expositie deel en wel met een groot en ambitieus schilderij met een historisch tafereel: Het verzoekschrift. Het was te zien op de tentoonstelling van werken van levende meesters in Gent, waar het veel waardering oogstte en werd aangekocht door het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Na dit succes vestigde hij zich in Den Haag, waar hij lid werd van Pulchri Studio. In 1884 exposeerde hij in Den Haag opnieuw een groot schilderij, nu met een bijbels onderwerp, De vlucht van Kaïn, dat eveneens veel aandacht trok. De markt voor dergelijke schilderijen was echter klein en daarom ging hij zich toeleggen op het schilderen van genretaferelen en portretten. Dankzij de reputatie die hij met de twee hiervoor genoemde stukken had verworven kreeg hij al gauw veel opdrachten en binnen enkele jaren was hij een van de meest gerenommeerde portrettisten van Nederland. Tot de vele personen van wie hij de beeltenis op het doek heeft vastgelegd behoren niet alleen koningin Emma (1893), koning Willem III (1894) en andere hoogwaardigheidsbekleders, maar ook wetenschappers en bekende figuren uit de wereld van kunst en cultuur, onder wie collega’s als Charles Rochussen (1884) en Jozef Israëls (1905) en de actrice Theo Mann Bouwmeester (1900). Het portret van koningin Wilhelmina (1898) in de Statenzaal van het Drents Museum (waar tot 1973 Provinciale Staten van Drenthe vergaderden, zie ook blz. 00) is eveneens van zijn hand.

b. Fabrieksinterieur, ca. 1900; olieverf op doek, 36 x 46.

Rond 1890 begon De Josselin de Jong wat vaker scènes uit het boerenleven te schilderen en te aquarelleren, waarvoor hij onder meer naar Drenthe en Zuid-Limburg trok. Daarnaast ging hij zich vanaf 1894, als eerste kunstenaar in Nederland, toeleggen op het schilderen van fabrieksinterieurs, die hij niet alleen in olieverf maar ook in pastel weergaf en waarmee hij eveneens veel succes had. In 1895/96 verbleef hij een half jaar in Italië, waar hij zich liet inspireren door de kleurrijke klederdracht van de bevolking op het platteland. Ook maakte hij er tekeningen voor het maandblad Eigen Haard, waaraan hij vaker meewerkte. Verder heeft hij en af en toe geëtst en enkele boeken geïllustreerd. Zijn meest omvangrijke project op dit laatste gebied wordt gevormd door de platen voor Walewein (1890): een middeleeuws verhaal, bewerkt door G.H. Betzen uitgegeven door E.J. Brill te Leiden. Behalve van Pulchri was De Josselin de Jong tevens lid van de Hollandsche Teeken Maatschappij (vanaf 1888), van Arti et Amicitiae (vanaf 1891) en van de Haagsche Kunstkring, waarvan hij in 1891 mede-oprichter en daarna enkele jaren vice-voorzitter was. In 1898 werd hij ridder in de Orde van Oranje Nassau. Zijn werk werd geregeld op belangrijke exposities bekroond, o.a. in 1889 en 1900 in Parijs, in 1893 in Chicago, in 1897 in München en in 1904 in Saint Louis. Twee jaar later, terwijl hij op het toppunt van zijn roem stond, stierf hij aan een maagaandoening, nog maar 44 jaar oud.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. JAV Studio’s, Assen

Jurres, Johannes Hendricus

(Leeuwarden 1875 - 1946 Amsterdam)

a. Gekruisigde leeuwen (naar de roman Salammbo van Gustave Flaubert), 1935; olieverf op doek, 89 x 77.

Jurres kreeg zijn eerste tekenlessen op de HBS in Leeuwarden en volgde daarna in Amsterdam de Rijksschool voor Kunstnijverheid (1890-94) en de avondcursus van de Rijksakademie, waar hij o.a. les kreeg van C. Dake. Deze zag veel in Jurres en toen hij bemerkte dat zijn leerling, die vanwege familieomstandigheden geen toelage van zijn vader meer kreeg, als schilder van tegeltableaus in zijn levensonderhoud moest voorzien, hielp hij hem aan enkele opdrachten voor illustraties. Zo leverde Jurres af en toe tekeningen aan het tijdschrift Woord en Beeld en illustreerde een Nederlandse vertaling van Don Quichotte van Cervantes, met welk laatste project hij al enigszins de aandacht op zich vestigde.

In 1901 maakte Jurres, samen met zijn studievriend Chris Hammes, een reis van enige maanden door Spanje, die veel indruk maakte. Na zijn terugkeer ging hij zich nu vrijwel geheel op het schilderen toeleggen. Als onderwerpen koos hij echter niet de toen gebruikelijke landschappen en genretaferelen, maar bijbelse en historische scènes en taferelen uit de literatuur (o.a. weer uit Don Quichotte), waarbij hij een zekere voorkeur voor morbide thema’s aan de dag legde. Ook al werden dit soort onderwerpen in deze tijd door velen als ouderwets en achterhaald gezien, de zwierigheid waarmee hij ze op zijn vaak forse doeken weergaf, zijn virtuoze penseelvoering en zijn harmonieuze, warme koloriet, dat tijdgenoten vaak aan het werk van Delacroix deed denken, leverden hem al gauw veel waardering op en bezorgden hem diverse onderscheidingen op belangrijke tentoonstellingen, zowel in binnen- als buitenland.

b. De barmhartige Samaritaan, jaren ’20; zwart krijt en aquarel, 59,5 x 44,5.

In 1918 werd Jurres benoemd tot hoogleraar aan de Rijksakademie, als opvolger van Dake. Hij was nu een prominente figuur in de Amsterdamse kunstwereld en vervulde meerdere malen bestuurs- en andere functies bij Arti et Amicitiae, waarvan hij sinds 1898 gewoon en sinds 1904 stemhebbend lid was. Hij bleef ondertussen geregeld en met succes exposeren en kreeg nog diverse onderscheidingen, waaronder gouden medailles in 1924 op de ‘Salon des Artistes Français’ te Parijs (voor het schilderij Uitval uit Carthago) en in 1937 op de Wereldtentoonstelling in diezelfde stad (voor het schilderij Gekruisigde Leeuwen). Na zijn dood raakte Jurres, die gezien zijn onderwerpskeuze altijd enigszins een eenling in de Nederlandse schilderkunst van zijn tijd was, vrij snel vergeten, maar de laatste jaren is de belangstelling voor zijn werk weer aan het stijgen, evenals de prijzen die er op veilingen voor worden geboden.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
b. JAV Studio’s, Assen

Koning, Arnold Hendrik (Arnold)

(Winschoten 1860 - 1945 Barneveld)

a. Boom in landschap, ca. 1905/10; pastel op karton, 35 x 24.

Koning was de oudste van drie broers, van wie de jongste (Edzard) ook schilder werd. De middelste werd jurist, net als zijn vader. Na het gymnasium ging Koning naar de Rijksakademie in Amsterdam, waar hij tot 1885 de lessen volgde. Vervolgens verhuisde hij naar Den Haag, van waaruit hij in 1886 voor enkele jaren naar Parijs vertrok. Daar woonde hij enige tijd in bij Theo van Gogh en raakte zo bevriend met diens broer Vincent. Met deze zou hij na zijn terugkeer in 1889 nog enige tijd blijven corresponderen.

b. Gezicht op Dordrecht, ca. 1910/15; olieverf op doek, 90 x 120.

Terug in Nederland ging Koning weer in Den Haag wonen, waar hij nog een jaar les nam aan de academie. Hij ging zich nu toeleggen op de landschapsschilderkunst en maakte regelmatig lange tochten door Nederland, waarbij hij veel in Gelderland en Drenthe werkte. In 1892 kreeg hij een Koninklijke Subsidie en kort daarop vestigde hij zich in Ede. Hier bleef hij wonen totdat hij 1918 naar Barneveld verhuisde. Om zoveel mogelijk midden in de natuur te kunnen zijn, liet hij kort daarop aan de rand van het nabijgelegen dorp Voorthuizen een huis bouwen, waarin hij tot op hoge leeftijd aan een omvangrijk oeuvre zou doorwerken.
Dat oeuvre bestaat in hoofdzaak uit landschappen, al heeft Koning ook zo nu en dan stadsgezichten en genretaferelen geschilderd. Zijn stijl sloot aanvankelijk nauw aan bij de Haagse School, maar werd later wat losser en kleuriger. Behalve olieverfschilderijen heeft hij ook geregeld aquarellen en pastels gemaakt.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. JAV Studio’s, Assen

Koning, Edzard Willem (Edzard)

(Winschoten 1869 - 1954 Den Haag)

a. Twee illustraties uit: Frederik van Eeden, De Kleine Johannes (Mouton & Co), 1895; litho’s, ieder 11 x 16.

In tegenstelling tot zijn oudere broer Arnold ging Edzard Koning niet naar de Rijksakademie, maar naar de academie in Den Haag (1886-1891). Wel volgde hij zijn broer daarna naar Parijs, waar hij ongeveer een jaar doorbracht. Na een trektocht door Normandië en Bretagne keerde hij vervolgens terug naar Den Haag en raakte daar bevriend met Simon Moulijn. In 1895 betrokken ze samen een atelier in Rheden, waar Moulijn hem leerde lithograferen. In deze techniek vervaardigde Koning o.a. een serie sfeervolle illustraties voor een luxe uitgave van De Kleine Johannes van Frederik van Eeden (1895), die veel lof oogstte. Verder legde hij zich in deze jaren vooral toe op het tekenen in pastel, waarmee hij een reeks gevoelige, dromerige landschappen en dorpsgezichten maakte, die een sprookjesachtige sfeer uitstralen.

b. Boerderij in de schemering, 1905; olieverf op doek, 70 x 107.

Na zijn huwelijk met een notarisdochter uit Assen, ging Koning in 1900 in Scherpenzeel wonen. Hij ging weer veel in olieverf schilderen, vooral landschappen en stads- en dorpsgezichten, in een kleurige impressionistische stijl, waarmee hij echter het niveau van zijn vroegere periode niet meer geheel kon evenaren. Daarnaast bleef hij af en toe illustraties, kalenders en ander drukwerk vervaardigen, meestal in lithografie. In 1904 verhuisde hij naar Nunspeet en van daaruit in 1918 naar Amersfoort. Tot het bekendste werk uit deze periode behoren de tientallen kleine aquarellen, die hij in ca. 1914-18 maakte ter illustratie van een drietal Verkade-albums. In 1926 ging hij tenslotte weer in Den Haag wonen, maar hij werkte nu vrijwel ieder jaar enige maanden in Voorthuizen, waar hij een zomerhuis met atelier liet bouwen naast het huis van Arnold. Daarnaast werkte hij ook geregeld in andere streken van Nederland (o.a. in Drenthe) en maakte hij meerdere buitenlandse reizen. De oorlogsjaren bracht hij gedeeltelijk in Assen bij familie van zijn vrouw door.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. Fotodienst Provincie Drenthe

Konijnenburg, Willem Adriaan (Willem) van

(Den Haag 1868 - 1943 Den Haag)

a. Zelfportret met ringbaard, 1886; olieverf op doek, 45 x 32.

Van Konijnenburg, wiens vader hoofdinspecteur der belastingen was, kreeg zijn eerste tekenlessen van zijn moeder, een uit Limburg afkomstige jonkvrouw die een begaafd (amateur)tekenares was. Na enkele jaren gymnasium nam hij anderhalf jaar privé-tekenles om vervolgens te gaan studeren aan de Haagse academie (1884-1886). In 1886 behaalde hij zijn MO-akte, waarna hij voor enige maanden naar Parijs vertrok, waar hij vooral onder de indruk raakte van het werk van de schilders uit de School van Barbizon. Terug in Den Haag ging hij landschappen en stadsgezichten schilderen in een door een brede penseelvoering en een vrij donker koloriet gekenmerkte stijl. Regelmatig werkte hij in deze jaren in Zuid-Limburg, waar de familie van zijn moeder een landgoed bezat.
Vanaf 1895 hield Van Konijnenburg zich tevens bezig met grafiek en toegepaste kunst. Hij tekende spotprenten voor De Kroniek (tot 1897) en de Nederlandsche Spectator (van 1896 tot 1901) en ontwierp enkele affiches. Verder vervaardigde hij een paar kleine glas-in-lood-raampjes en beschilderde een serie wandpanelen voor de salon van een plezierboot van rederij Fop Smit. In zijn vrije werk begon langzamerhand een strakkere, meer gestileerde manier van vormgeven zichtbaar te worden, mede onder invloed van de kunst uit de middeleeuwen en renaissance, die hij tijdens volgende bezoeken aan Parijs, in 1901 en 1906, intensief bestudeerde.

b. Drieluik ‘Ontsluiering’, 1924; gemengde techniek, ca. 140 x 175 (met lijst) (aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt).

Vanaf circa 1905 kende Van Konijnenburgs werkwijze een snelle evolutie, waarbij alle elementen die nog aan het impressionisme herinnerden verdwenen. Hij ontwikkelde binnen enkele jaren een geheel nieuwe stijl, die gekenmerkt wordt door een strakke indeling van het beeldvlak, waarbij de compositie is opgebouwd op basis van een complex geometrisch lijnenpatroon. Zijn koloriet werd daarbij veel helderder, hoewel het altijd een gedempte, enigszins grijsachtige ondertoon bleef behouden. Zijn onderwerpskeuze werd nu sterk symbolistisch van inslag en ging naast scènes uit o.a. de (oude) geschiedenis, de bijbel en de klassieke mythologie, ook monsters, fabelwezens en allerlei zelf bedachte personificaties omvatten. Behalve in olieverf ging hij ook veel in krijt, pastel en allerlei mengtechnieken werken, waarin hij, met name na ca. 1915, niet alleen losse taferelen vervaardigde, maar ook diverse bij elkaar behorende series en drieluiken.
Vanaf 1908 heeft Van Konijnenburg zijn ideeën over kunst ook in lezingen en geschriften uiteengezet. Zijn belangrijkste publicaties zijn: Het wezen der schoonheid en De waarde der impressionistische schilderkunst (beide uit 1908), Karakter der eenheid in de schilderkunst (1910) en De aesthetische idee (1916). In deze vier boeken heeft hij op een zeer uitvoerige, maar niet altijd even toegankelijke wijze, uiteengezet dat het er in de kunst niet om gaat de ’toevallige’ werkelijkheid weer te geven, maar dat het de taak van de kunstenaar is te laten zien wat de essentie (de Idee) is, die achter die werkelijkheid verborgen ligt. Zo kan hij aan de mensen duidelijk maken waartoe zij op aarde zijn en wat hun plaats in het universum is. Deze in verheven orakeltaal vervatte visie op het kunstenaarschap, waarbij de kunstenaar als een soort priester of ziener beschouwd wordt, sprak in de jaren ’20 en ’30 velen in Nederland aan en verleende Van Konijnenburg groot aanzien. Als gevolg daarvan ontving hij diverse eervolle opdrachten voor het ontwerpen van monumentale projecten, waaronder glas-in-lood-ramen voor de Nieuwe Kerk te Delft (1923-27 en 1933-36) en de Nieuwe Kerk te Amsterdam (1938-39), een serie gobelins voor de aula van de Rijksuniversiteit Utrecht (1933-41) en een reliëf in de hal van het Haags Gemeentemuseum (1934-40). Daarnaast ontwierp hij verscheidene postzegels.

c. Sperwer, 1923; gekleurd krijt, 65,5 x 49,5.

De grote invloed die Van Konijnenburg heeft uitgeoefend is ongetwijfeld voor een belangrijk deel te danken geweest aan zijn charismatische persoonlijkheid en natuurlijk aan het feit dat hij door zijn afkomst toegang had tot de hoogste kringen. Zo was hij in 1921/22 zelfs enige maanden tekenleraar van koningin Wilhelmina. Waarom zijn werk op veel van zijn tijdgenoten, onder wie zowel leken als kunstenaars, zo’n enorme indruk heeft gemaakt, is voor de kunstliefhebber van tegenwoordig niet zo gemakkelijk meer te doorgronden. Wie dat werk goed bekijkt zal echter tot de conclusie komen dat Van Konijnenburg in ieder geval een virtuoos schilder en tekenaar is geweest en een oeuvre heeft nagelaten dat op zijn minst zeer interessant is te noemen.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
bc. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel

Kort, Arnold Willem

(Haarlem 1881 - 1972 Groningen)

a. Boomtak, 1918; batik op katoen, 87,5 x 68,5.

Kort, die afkomstig was uit een eenvoudig middenstandsmilieu, werd opgeleid aan de Kunstnijverheidsschool in Haarlem (1894-99), waar hij les kreeg van o.a. K.P.C. de Bazel en M. Duco Crop. In 1903 ging hij naar Groningen, waar hij nog enige tijd de avondlessen volgde aan Academie Minerva. In 1905 werd hij medewerker van de meubelfabriek ‘Nederland’ van J.A. Huizinga, waarvan hij al gauw samen met architect A.J. Sanders (1869-1911) de belangrijkse ontwerper werd. De eerste jaren werkte hij tegelijkertijd als interieurdecorateur voor architect G.W. van Heukelom, die in opdracht van de Nederlandse Spoorwegen enige stations ontwierp (onder meer in Hengelo, Roosendaal en Baarle-Nassau). Bij Huizinga was Kort aanvankelijk alleen verantwoordelijk voor het textiel in het interieur, zoals stoelzittingen, gordijnen en wandbespanningen, die hij vaak in batikwerk uitvoerde. In deze techniek maakte hij ook losse artikelen, zoals theemutsen en kussenovertrekken. Daarnaast ontwierp hij het decoratieve snijwerk aan de door Sanders ontworpen meubelen, dat werd uitgevoerd door de beeldhouwer Willem Haver (1870-1937). Na enkele jaren ging hij zelf ook meubels ontwerpen en omdat hij, net als zijn collega, een aanhanger was van de constructieve richting, is nauwelijks meer vast te stellen welke meubelstukken van hem en welke van Sanders zijn. Huizinga stond overigens zelf eveneens achter de principes van de constructieve richting en zijn bedrijf verkocht naast de eigen producten onder meer ook meubels van ’t Binnenhuis naar ontwerp van H.P. Berlage en Jac. van den Bosch en ceramiek van Bert Nienhuis, Willem Brouwer en Chris van der Hoef.

b. Bloeiende cactus, 1922; pastel, 46 x 29,5.

Naast toegepast werk heeft Kort ook altijd ‘vrij’ werk gemaakt: landschappen, stadsgezichten en stillevens, meestal van bescheiden formaat, die in een kleurige, schetsmatige stijl zijn weergegeven.
Om niet volledig van Huizinga afhankelijk te zijn, nam hij in 1908 een docentschap aan Academie Minerva aan. Tot 1946 zou hij aan deze academie verbonden zijn en er vele leerlingen de eerste beginselen van het tekenen en schilderen bijbrengen, onder wie Johan Dijkstra, Henk Melgers en diverse andere leden van De Ploeg. Op hun beurt oefenden zij weer invloed uit op Kort, die rond 1920 ook houtsneden ging maken en daarbij een meer expressionistische werkwijze ontwikkelde. Nadat hij in 1921 bij Huizinga was weggegaan werd het schilderen, tekenen en grafiek maken steeds belangrijker voor hem en ging hij vaker exposeren, zowel binnen als buiten Groningen. Hij trok nu geregeld de stad uit, veelal naar Drenthe, waar het landschap en de oude saksische boerderijen hem veel inspiratie gaven. Na zijn pensionering werd Vlieland een favoriet werkterrein, waar hij tot op hoge leeftijd vrijwel ieder jaar enige tijd doorbracht. In de landschappen die hij hier tekende en schilderde ontwikkelde hij een geheel nieuwe werkwijze, die gekenmerkt wordt door een vergaande abstrahering en het gebruik van tere, bestorven kleuren, waarmee hij een verstilde, dromerige sfeer wist te creëren.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. JAV Studio’s, Assen

Korteling, Bartus

(Deventer 1853 - 1930 Deventer)

a. Koolveldje bij boerderij, ca. 1890/1900; olieverf op doek, 52 x 80.

Zijn eerste teken- en schilderlessen kreeg Korteling van zijn vader, die huis- en rijtuigschilder was en in zijn vrije tijd niet onverdienstelijk schilderde. Daarna volgde hij de avondtekenschool in Deventer, waar hij les kreeg van Jan Striening (1827-1903). Van deze inspirerende leraar, die later docent aan de academie van Rotterdam zou worden, kreeg hij samen met enkele vrienden ook privéles in het schilderen. Nadat hij in 1873 zijn MO-akte had behaald, werd hij tekenleraar aan de HBS in Harlingen, maar toen hij in 1878 een benoeming aan de HBS in Deventer kon krijgen, keerde hij graag weer naar zijn geliefde geboortestad terug, om er de rest van zijn leven door te brengen. In 1881 volgde hij er Striening op als docent aan de avondtekenschool. Hij heeft aan beide scholen een groot aantal leerlingen gehad, van wie er verscheidene eveneens kunstenaar zijn geworden, al hebben maar weinige van hen landelijke bekendheid verworven. Vermeldenswaard zijn Willem Penaat, zijn zoon Willem Korteling en diens vriend Han van Meegeren.

b. Klaproosveldje, ca. 1900/10; olieverf op doek op paneel gelijmd, 46,5 x 35.

Naast zijn leraarschappen had Korteling voldoende tijd om voor zichzelf te werken. In en om Deventer heeft hij een groot aantal landschappen en stadsgezichten geschilderd, die qua stijl vrij sterk aansluiten bij de Haagse School, al gebruikte hij soms wel wat meer uitgesproken kleuren. Verder heeft hij geregeld stillevens en bloemen geschilderd, evenals enkele portretten, voor het merendeel van zijn kinderen. Tijdens zijn leven heeft hij nauwelijks buiten Deventer geëxposeerd; pas in 1956, meer dan een kwart eeuw na zijn dood, was er voor het eerst een overzicht van zijn werk te zien bij Kunsthandel M.L. de Boer in Amsterdam. Diverse critici werden hier zeer verrast door de hoge kwaliteit van de getoonde schilderijen en tekeningen, maar voor een doorbraak heeft dat niet gezorgd, zodat hij tegenwoordig buiten zijn geboortestad nog steeds vrijwel onbekend is.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. Fotodienst Provincie Drenthe

Kreunen, Jan

(Haarlem 1892 - 1918 Haarlem)

a. Theemuts, ca. 1915; borduurwerk op wol, hoogte ca. 25.

Kreunen kreeg zijn opleiding aan de Haarlemse Kunstnijverheidsschool, waar hij o.a. les kreeg van Chris Lebeau. In 1912 vertrok hij naar Duitsland om in Darmstadt assistent te worden van J.E. Margold, een leerling van Josef Hoffmann en medewerker van de Wiener Werkstätte. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog keerde Kreunen naar Haarlem terug en vestigde zich als freelance-ontwerper van o.a. textiel en drukwerk. Zijn werk viel al gauw in de smaak; zo liet de Verkade-fabriek hem de decoratie van enkele koektrommeltjes en voorraadblikken verzorgen, terwijl het warenhuis De Bijenkorf en de ‘Zuid-Hollandsche Vereeniging voor Kunstnijverheid’ een aantal van zijn stofontwerpen lieten uitvoeren (door respectievelijk de firma Sillevolt & Kesting en de Kralingsche Katoenmaatschappij, beide in Rotterdam).

b. kussensloop, ca. 1917; bedrukt katoen, 54 x 39.

Verder ontwierp hij advertenties en reclamedrukwerk, waaronder enkele affiches en een serie kalenders, voor enkele, voornamelijk Haarlemse bedrijven. De naaldkunstenares Ita Mees (1891-1971), met wie hij zich in 1917 had verloofd, voerde een aantal van zijn borduurontwerpen uit, die volgens overlevering zeer goed verkochten. Terwijl zijn carrière net goed op gang begon te komen, werd hij in 1918 getroffen door de Spaanse griep, die toen heftig woedde. Onverwachts en nog maar 26 jaar oud overleed hij, tot grote ontsteltenis van vrienden en collega’s.

c. Sigarenkist-etiket, 1917; kleuren-litho, 12,2 x 11.

Kreunens werk wordt gekenmerkt door een vrolijke, vaak nogal drukke vormgeving, die laat blijken dat invloed van de Wiener Werkstätte hem niet onberoerd heeft gelaten. Zijn voorkeur voor een strakke, geometrische opbouw, waarvan de strengheid echter door allerlei speelse motiefjes vaak weer wordt afgezwakt, doet hem kennen als een overgangsfiguur tussen de ‘constructieve’ richting in de Art Nouveau en de Amsterdamse School. Zijn kleine oeuvre vertoont – hoe kan het ook anders – nog een zekere onrijpheid, maar laat tevens al duidelijk een eigen gezicht zien en doet de beschouwer zich onwillekeurig afvragen hoe hij zich verder zou hebben ontwikkeld.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. Fotodienst Provincie Drenthe
bc. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel

Krug, Johannes (Han)

(Den Haag 1890 - 1977 Den Haag)

a. Dienblaadje, bakje, speelgoedvogel, naaldenkoker, kluwenhouder, onderzetter, schaaltje en lichtreclameobject, jaren ’20; beschilderd hout, hoogte lichtobject 31,5.

Krug, wiens vader muziekleraar was, werd opgeleid aan de academie in zijn geboortestad. Daarna werkte hij enige jaren als lithograaf, eerst bij drukkerij Mouton in Den Haag, vervolgens bij drukkerij Van Leer in Amsterdam. Rond 1910 vestigde hij zich weer in Den Haag, waar hij een eigen reclame- en decoratie-atelier begon. Daarnaast begon hij landschappen te schilderen en te tekenen (veelal in pastel). Na de Eerste Wereldoorlog ging hij zich op het maken van houtsneden toeleggen, waarin hij al gauw een grote vaardigheid bereikte. In een sobere, licht expressionistische stijl maakte hij niet alleen tientallen landschappen, veelal op vrij fors formaat, maar ook veel klein toegepast werk, zoals verhuiskaartjes, ex-librissen en illustraties voor diverse bibliofiele uitgaafjes.

b. Voorjaarsboeket, 1930; kleurenhoutsnede, 48,5 x 29.

In 1923 werd hij lid van Pulchri Studio. In datzelfde jaar trouwde hij met Tine Vermeulen en samen met haar begon hij een eigen woninginrichtingsfirma: ‘De Meerkoet’. De onderste etage van hun bovenhuis aan de Eschdoornstraat werd daartoe als toonzaal ingericht. Het assortiment dat ze aanboden bestond uit houten meubelen, lampen, allerlei kleinere gebruiksvoorwerpen en speelgoed, die in eigen beheer werden geproduceerd en beschilderd. Tine vervaardigde daarbij de gebatikte lampenkappen en andere textielonderdelen.

c. Ochtend in de duinen, 1935; olieverf op doek, 80 x 100.

Door de economische crisis liep de vraag naar dit soort voorwerpen in de jaren ’30 sterk terug en daarom ging Krug zich nu toeleggen op het schilderen van duinlandschappen. Hij ontwikkelde daarbij een nieuwe manier van werken die gekenmerkt wordt door een lichte vereenvoudiging van de vorm en een zacht, grijzig koloriet, dat af en toe door een wat feller kleuraccent wordt doorbroken. In de oorlog zat hij ondergedoken op Wieringen, waar hij veel in de natuur tekende. Meteen na de bevrijding nam hij het schilderen weer op, waarbij hij min of meer voortborduurde op zijn werk uit de jaren ’30. Daarnaast was hij korte tijd bestuurslid van Pulchri Studio en werd vervolgens in diverse functies actief in de Haagse kunstwereld. Zo was hij medeoprichter van de BBK (Bond van Beeldende Kunstenaars) en had hij een tijdlang zitting in de Haagse commissie voor de BKR (Beeldende Kunstenaars Regeling).

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. JAV Studio’s, Assen
bc. Fotodienst Provincie Drenthe