Wiegmans, Willem Leendert (Willem)

(Amsterdam 1897 - 1942 Utrecht)

a. Reclamekaartje, 1923; linoleumsnede op vloeipapier, 13 x 21.

Wiegmans, wiens vader boekbinder was, werkte na de lagere school als leerjongen bij enkele Amsterdamse glazeniers- en decorateursbedrijven, terwijl hij ’s avonds de Teekenschool voor Kunstambachten volgde. In 1910 was hij korte tijd in Brussel werkzaam als decoratieschilder bij de opbouw en inrichting van het Nederlandsche paviljoen op de Wereldtentoonstelling aldaar, onder leiding van André Vlaanderen (1881-1955). In de jaren daarna was hij voornamelijk als decorateur en reclametekenaar werkzaam, onder meer voor warenhuis Vroom & Dreesmann. Hier maakte hij kennis met zijn toekomstige vrouw en, omdat zij katholiek was, bekeerde hij zich in 1916 ook tot dit geloof. In de Eerste Wereldoorlog werd hij gemobiliseerd, maar kreeg daarbij de gelegenheid ’s avonds lessen aan de Rijksakademie te volgen. Aansluitend volgde hij van 1918 tot 1921 de dagopleiding van deze academie, waar hij o.a. les kreeg van R.N. Roland Holst. In 1922 trouwde hij en vestigde zich in Utrecht, waar hij naast het reclametekenen een eigen atelier begon voor kerkelijke kunst. In 1927 verhuisde hij van daaruit naar Driebergen-Rijsenburg. Inmiddels had hij een drukke praktijk opgebouwd als glazenier, maker van mozaïeken, muurschilderingen en kruiswegstaties, beeldhouwer en ontwerper (een deels ook uitvoerder) van rituele voorwerpen, priestergewaden en vaandels. Ook illustreerde hij enkele boeken van uitgeverij ‘Het Sint Gregoriushuis’ in Utrecht. Zijn grootste project was de decoratie van de Sint Aloysiuskerk in Utrecht (gebouwd in 1923/24 naar ontwerp van G. Valk), waarvoor hij tussen 1924 en 1939 meer dan 40 glas-in-lood-ramen, een wandmozaïek, het altaar en de communiebank, enkele beelden en een kruiswegstatie vervaardigde, naast paramenten en nog allerlei kleiner werk.

b. Madonna, ca. 1930; keimverf op karton, 122 x 70.

Andere belangrijke projecten waren de 38 ramen voor de St. Jan de Doper-kerk in Waalwijk (1924-26) en de 13 ramen in de Kapel van het Kleinseminarie in Apeldoorn (1935). Verder maakte hij o.a. nog ramen voor de kapel van het Ursulinenklooster in Bergen (1925) en de Sint Petrus’ Banden-kerk in Driebergen (1937), wandschilderingen in de Theresiakerk in Maarn (1928) en ramen en beeldhouwwerk aan het hoofdaltaar in de Sint Jozef-kerk in Hillegom (1930). Ook maakte hij geregeld losse, zelfstandige schilderijen met religieuze onderwerpen en, voornamelijk in het begin van de jaren ’20, enige linoleumsnedes met diertaferelen. Een van zijn weinige niet-religieuze projecten wordt gevormd door de 23 kleine raampjes met dieren in het trappenhuis van de winkel van Peek & Cloppenburg in Den Haag uit 1931/32 (Pieter Biesiot maakte het beeldhouwwerk aan de trap). Verder schilderde hij af en toe portretten en maakte hij in 1932 (naar een foto) een beeldje van het toentertijd zeer populaire filmsterretje Shirley Temple.

c. Parure (= decoratief onderdeel) bvan een albe (priestergewaad; uitvoering M. van Leer), 1938; borduurwerk op linnen, 20 x 32.

Het werk van Wiegmans, die lid was van de Algemeene Katholieke Kunstenaars Vereeniging en het Sint Bernulphusgilde, wordt gekenmerkt door een helder koloriet en een sierlijke, gestileerde vormgeving, waarin de contourlijnen vaak een sterke nadruk hebben gekregen. In zijn glas-in-lood-ramen is een sterke invloed van middeleeuwse voorbeelden zichtbaar, vooral van de ramen in de kathedraal van Chartres, die hij meerdere malen tijdens reizen naar Frankrijk heeft bestudeerd.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. JAV Studio’s, Assen

Blommers, Bernardus Johannes

(Den Haag 1845 - 1914 Scheveningen)

Terugkeer van de vissersvloot (veiling New York (Christie’s), 27 januari 2010)

Bernardus Johannes Blommers werd geboren in Den Haag op 30 januari 1845 en werd opgeleid als lithograaf in de steendrukkerij van zijn vader. Van 1863 tot 1868 volgde Blommers lessen aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag en ging in de leer bij Christoffel Bisschop (1828-1904), die zich had gespecialiseerd in het schilderen van genrestukken met Hindelooper interieurs. Na zijn academietijd ontmoette hij de Scheveningse Anna van der Toorn, die model stond voor enkele schilderijen. In 1869 portretteerde hij haar in Jonge Scheveningse en twee jaar later trouwden ze. Na het huwelijk verhuisde het echtpaar naar een hofje in de Jacob Catsstraat in Den Haag, waar Blommers een atelier aan huis had. In het atelier had de kunstenaar een Schevenings interieur ingericht, waar halverwege de jaren 1870 werken met als onderwerp moeder en kind ontstonden. Een van de mooiste schilderijen met dit onderwerp is Waar zijn de duifjes? uit 1875, dat positief werd ontvangen. Het tintelde van leven, het was onpretentieus en poëtisch, ongedwongen en bevallig. De uitdrukking dat Blommers’ werk ’tintelde van leven’ kwam vanaf 1875 vaker voor in de kunstkritieken en deze ‘levensechtheid’ was dan ook een belangrijk element in zijn schilderijen.

Waar zijn de duifjes? (De Mesdag Collectie)

Zijn grootste artistieke succes beleefde Blommers tussen 1875 en 1890. Hij schilderde toen veel strandtaferelen, waaronder vissersvrouwen die de vis sorteren. Ook werd hij door de zeeschilder H.W. Mesdag (1831-1915) gevraagd een bijdrage te leveren aan het Panorama Mesdag. In deze periode was Blommers ook betrokken bij de oprichting van de Hollandsche Teekenmaatschappij. Eerder was hij bestuurslid van de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri Studio.

Hij bewoonde sinds 1881 een villa aan de Van Stolkweg vlakbij Scheveningen, maar doordat het vissersdorp Scheveningen, dat hij zo graag schilderde, veranderde in een mondaine badplaats vertrok hij omstreeks 1899 richting Katwijk. Omdat het Blommers er beviel, liet hij een tweede huis bouwen.

Jonge Scheveningse (Gemeentemuseum Den Haag)

Door Blommers’ succes groeide de belangstelling uit het buitenland, waardoor veel schilderijen naar de Verenigde Staten en Groot-Brittannië verdwenen. Maar met deze belangstelling groeide ook de kritiek. Zo schreef Albert Plasschaert:”Ik vrees inderdaad dat deze [kunstwerken] zijn made for America.” Samen met zijn vrouw reisde Blommers twee keer naar de Verenigde Staten, in 1904 en 1912. In 1912 bezocht het echtpaar New York, waar hun zoons woonden. Ongeveer twee jaar later overleed Blommers, een maand voor zijn zeventigste verjaardag, op 15 december 1914 in Scheveningen.

Tekst: Evelien de Visser

Wierink, Bernard Willem

(Amsterdam 1856 - 1939 Amsterdam)

a. Bladzijde uit: Stijn Streuvels, Reinaert de Vos, Amsterdam (L.J. Veen), 1910; kleurenlith, 33,5 x 25,5.

Wierink werd aanvankelijk opgeleid tot onderwijzer en begon zijn loopbaan met het geven van les op een lagere school in Amsterdam. Ondertussen nam hij tekenles op de (avond)tekenschool van Felix Meritis, waar hij bevriend raakte met Maurits van der Valk. Op de lagere school was zijn tekenvaardigheid al opgevallen bij zijn tekenonderwijzer H.A.C. Dekker (1836-1905) en deze ging hem nu privé opleiden voor de LO-akte, die hij in 1878 behaalde. Vervolgens werkte hij korte tijd als tekenaar voor P.J.H. Cuypers, die hij meehielp bij het uitwerken van de plannen voor het nieuwe Rijksmuseum. In 1879 werd hij leraar aan de door Cuypers opgerichte Quellinusschool. In 1881 behaalde hij zijn MO-akte, waarna hij zijn leermeester Dekker opvolgde als tekenleraar aan de Gemeentelijke Kweekschool. In 1888 werd hij tevens tot directeur benoemd van de ‘Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkende Stand’, welke avondschool hij tot zijn pensionering in 1929 zou leiden.

b. ‘Het gezin’, 1915; kleurenhoutsnede, 16 x 33,5.

Naast zijn leraarschap was Wierink zeer actief in het tekenonderwijs; hij had zitting in verscheidene commissies en besturen en schreef diverse artikelen en boeken. Toch vond hij de tijd om grafiek te maken (voornamelijk litho’s en houtsneden van dieren), boeken te illustreren, allerlei drukwerk vorm te geven (en deels zelf uit te voeren) en te batikken (hij propageerde deze techniek tevens bij zijn leerlingen, onder wie C.A. Lion Cachet). Verder ontwierp hij ook nog sieraden en speelgoed. Hoogtepunten in zijn oeuvre zijn de twee prentenboeken, Pims poppetjes uit 1898 en Jan Klaassen uit 1903, die hij beide zelf schreef (onder het pseudoniem ‘Oom Ben), en zijn prachtuitgave van het verhaal van Reynaert de Vos (in een bewerking van Stijn Streuvels) uit 1910. In alledrie deze boeken heeft hij, in navolging van Theo van Hoytema, gestreefd naar een eenheid tussen tekst en illustraties en ze zijn daardoor voor veel andere ontwerpers inspirerende voorbeelden geweest.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. JAV Studio’s, Assen

Blaaderen, Gerrit Willem van

(Nieuwer-Amstel 1873 - 1935 Bergen NH)

Seine kade – Wasvrouwen aan de Seine, 1908, olieverf op doek, 50 x 61 cm, collectie Stichting Schone Kunsten 1900 / Drents Museum

Gerrit Willem van Blaaderen werd geboren in Nieuwer-Amstel als zoon van een welgestelde landeigenaar. Hij studeerde achtereenvolgens aan de Kunst-Nijverheid-Teekenschool Quellinus in Amsterdam, aan de School voor bouwkunde, versierende kunsten en kunstambachten in Haarlem, aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam en aan de Antwerpse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Na zijn opleiding zocht Van Blaaderen aansluiting bij de Larense schilders. Van Blaaderen werd lid van enkele kunstenaarsverenigingen: Kunst Zij Ons Doel in Haarlem, St. Lucas en Arti et Amicitiae in Amsterdam en de Gooise club De Tien. In Laren schilderde hij naar voorbeeld van Anton Mauve (1838-1888) vooral het boerenleven in de natuur. Zijn werk uit Laren werd in 1904 en 1905 beloond met de Koninklijke subsidie voor jonge kunstenaars.
In 1905 huwde Van Blaaderen de kunstenares Riet Hoogendijk (1874-1942). Zij was de zus van Cornelis Hoogendijk (1866-1911), die een indrukwekkende collectie van zo’n 1000 kunstwerken bezat. Oude kunst, maar ook op dat moment zeer modern werk van onder meer Monet, Redon, Cézanne (34 werken) en Van Gogh (12 schilderijen en 4 tekeningen). Vooral de schilderijen van Sisley, Van Gogh en Cézanne hebben invloed gehad op Van Blaaderen.
Vanaf 1906 nam Van Blaaderen afstand van de stijl van de Larense schilders. Hij reisde onder meer naar Parijs en Samois-sur-Seine en ging een lichter, luministisch en impressionistisch palet gebruiken. Hij behoorde daarmee in Nederland tot de gematigd modernen. In Huizen liet het echtpaar door architect De Bazel een landhuis bouwen, volgens Berlage het beste buitenhuis dat De Bazel had ontworpen. De tuin werd in architectonische stijl aangelegd door Dirk Tersteeg (1876-1942). Voor de inrichting werd gebruik gemaakt van de werkplaats De Ploeg uit Amsterdam.

Huis met kippen, 1924, olieverf op doek, 100 x 120 cm, particuliere collectie

Door ziekte van Cornelis Hoogendijk kwam het beheer van de collectie in handen van het echtpaar Van Blaaderen en hun zwager Ferdinand Kranenburg (1870-1949). De collectie werd in 1906 door hen in bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum dat daaruit een selectie mocht maken. In de daarop volgende jaren werd een groot deel van de collectie op veilingen verkocht. In 1912 werden 62 werken aan het Rijksmuseum geschonken.
Van Blaaderen trok veel op met zijn kunstenaarsvrienden Hendrik Jan Wolter, Kees Maks en Leo Gestel. Uit onvrede met het tentoonstellingsbeleid van de bestaande kunstenaarsverenigingen richtte hij met hen in 1913 de Hollandsche Kunstenaarskring op. In 1915 scheidden Van Blaaderen en Riet Hoogendijk waardoor hij nu zelf voor broodwinning moest gaan zorgen.  In 1919 vestigde Van Blaaderen zich met zijn tweede vrouw in Samois-sur-Seine en in 1921 in Bergen. Hij ontwikkelde een heel eigen stijl, naar zijn grote voorbeeld Paul Cézanne. Een stijl die hij in 1924 op zijn reis naar Sicilië (samen met Leo Gestel) verder ontwikkelde. De schilderijen en tekeningen uit Taormina vallen op door hun kubistische vorm-, kleur- en vlakgebruik, waarmee hij ook veel waardering kreeg. Hij nam enkele malen deel aan de Salon d’Automne in Parijs en de Biënnale in Venetië.  In Douarnenez  maakte hij een reeks imposante schilderijen van de Bretonse vissers.

Débarquement de la pêche, 1928, olieverf op doek, 100,5 x 120,7 cm, particuliere collectie

In Bergen, waar hij naast Charley Toorop en op loopafstand van zijn vrienden Leo Gestel en Jan Ponstijn woonde, maakte hij enkele schilderijen en tekeningen waar de invloed van de Bergense School in zichtbaar is. In 1927 overleed zijn nog jonge, tweede vrouw en was Van Blaaderen steeds minder in staat om werk te maken. Bovendien namen door de crisis begin jaren dertig zijn mecenassen Piet Boendermaker en Wim Selderbeek vrijwel geen werken meer af. Van Blaaderen weigerde principieel in opdracht te werken. Nadat ook nog Leo Gestel in 1929 naar Blaricum verhuisde, vereenzaamde Van Blaaderen. In 1935 stierf hij, straatarm. Hij liet een relatief klein maar rijk oeuvre na van ongeveer 300 schilderijen en 100 werken op papier.

Tekst: Kees van der Geer

Tjeerde, Tjerk

(Workum 1874 - 1942 Workum)

a. Zelfportret, 1912; olieverf op doek, 45 x 35.

Tjeerde werd aanvankelijk opgeleid tot decoratieschilder, eerst in een atelier in zijn geboorteplaats, daarna in Amsterdam, waar zijn vader, die koopman was, zakenrelaties had. In 1893 kreeg hij de kans om mee te gaan werken aan de inrichting van het Nederlandse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Chicago. Nadat dit project voltooid was, werkte hij nog een aantal maanden bij de Pullman-fabriek aan de decoratie van treinwagons. Tijdens zijn verblijf in Amerika schreef hij een verslag van zijn belevenissen in feuilletonvorm dat in een (nog niet geïdentificeerde) krant werd afgedrukt. Na zijn terugkeer werd hij in 1895 leerling van de Rijksschool voor Kunstnijverheid in Amsterdam, terwijl hij vanaf 1897 daarnaast de avondcursus aan de Rijksakademie volgde. In 1898 behaalde hij zijn MO-akte, in 1899 werd hij leraar aan de Teekenschool voor Kunstambachten en in 1901 ook aan de Quellinusschool. Naast zijn leraarschap bleef hij overigens actief als schilder van wand- en plafonddecoraties, waarover helaas weinig bekend is. Uit de beknopte notities die hij over zijn levensloop heeft opgetekend valt op te maken dat hij onder meer opdrachten van de Verkadefabriek in Zaandam uitvoerde en schilderingen maakte in woonhuizen van enkele directieleden van dit bedrijf.

b. Armstoel, ca. 1908/10; mahoniehout (bekleed met stof naar ontwerp van Th. Nieuwenhuis), 89 x 45 x 39.

Tevens werkte hij af en toe op freelance-basis als tekenaar voor de Amsterdamse meubelfabriek H.F. Jansen & Zonen. In zijn aantekeningen komt ook enkele malen de naam Pool voor, waarmee wellicht de directeur van Onder den Sint Maarten is bedoeld, maar of hij ook voor deze firma heeft gewerkt is niet duidelijk. Misschien liet hij hier het ameublement uitvoeren dat hij na zijn huwelijk in 1908 voor eigen gebruik heeft ontworpen. Het laat in ieder geval zien dat hij een aanhanger van de constructieve richting is geweest.

c. Twee opbergdozen, ca. 1920; beschilderd hout, 8,5 x 24 x 18 en 15,5 x 40 x 25.

Nadat de directeur van de Quellinusschool, C.W. Nijhoff, in 1916 was overleden, nam Tjeerde enige maanden het directeurschap van de school waar. Blijkens zijn aantekeningen was hij niet zo gelukkig met de veranderingen die Nijhoffs opvolger, JL.M. Lauweriks, vanaf 1917 doorvoerde. Toen in 1918 zijn broer Jan, die in Workum eigenaar-directeur van een ‘Stoomwas- en Strijkinrichting’ was, plotseling overleed, besloot hij daarom zijn baan als leraar eraan te geven en leiding te gaan geven aan dit bedrijf. Hij keerde voorgoed naar Workum terug, waar hij nog wel bleef schilderen en tekenen en enkele opbergdozen decoreerde, maar alleen nog voor eigen gebruik en plezier.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. JAV Studio’s, Assen

Toorop,Jean Theodoor (Jan)

(Poerworedjo (Nederlands-Indië) 1858 - 1928 Den Haag)

a. Boekband van L. Couperus. Metamorfoze, Amsterdam (L.J. Veen), 1897; boekdruk op linnen, 21 x 36 (totaal).

Toorop, die de zoon was van een Nederlandse bestuursambtenaar en een Javaanse moeder, werd op 11-jarige leeftijd naar Nederland gestuurd om daar zijn schoolopleiding te voltooien. Na de HBS studeerde hij twee jaar aan de Polytechnische School in Delft, waarna hij in 1880 leerling werd van de Rijksakademie. Hier raakte hij met diverse medestudenten bevriend, onder wie Antoon Derkinderen, Willem Witsen, Maurits van der Valk en Jan Veth. In 1882 vertrok hij met Derkinderen naar Brussel om daar een seizoen aan de academie te studeren. Nadat Derkinderen het jaar daarop weer naar Nederland terug was gegaan, bleef Toorop nog enige jaren in België wonen, waar hij al gauw contacten legde in avant-gardekringen en lid werd van de vooruitstrevende kunstenaarsvereniging ‘Les Vingt’. Vanuit België maakte hij enkele reizen naar Engeland, waar hij o.a. een ontmoeting had met Whistler en zijn toekomstige echtgenote Annie Hall leerde kennen, met wie hij in 1886 trouwde. Ondertussen begon hij te experimenteren met het neo-impressionisme.
In 1890 vestigde Toorop zich met zijn vrouw in het visserdorp Katwijk, waar een jaar later dochter Charley werd geboren, die ook een bekend schilderes zou worden. In Katwijk raakte hij bevriend met de dichter Albert Verwey, een vooraanstaand vertegenwoordiger van de ‘Tachtigers’, via wie hij met diverse andere leden van deze beweging in contact raakte. Naast neo-impressionistische taferelen (voornamelijk landschappen) ging hij nu ook symbolistische composities schilderen, waarvoor hij een geheel eigen stijl ontwikkelde die gekenmerkt wordt door een combinatie van gestileerde figuratieve elementen (meestal vrouwenfiguren) en abstracte patronen van sierlijk golvende lijnen. Ondanks de ondoorgrondelijkheid van veel van de gebruikte symboliek had hij met dit werk veel succes. In deze stijl ontwierp hij in 1894 ook een affiche voor sla-olie, dat zozeer de aandacht trok, dat sommige critici zijn manier van vormgeven met de term ‘sla-olie-stijl’ gingen aanduiden. Later zou deze benaming zelfs voor de gehele Nederlandse Art Nouveau gebruikt worden. Daarnaast ontwierp hij in de jaren ’90 verscheidene boekbanden, tekende hij illustraties en maakte in deze jaren het merendeel van zijn etsen en litho’s. Met zijn lineaire, symbolistische werk oogstte hij overigens niet alleen in eigen land, maar ook daarbuiten veel waardering. Zo exposeerde hij meerdere malen met veel succes in verschillende steden in Duitsland en bij de Secession in Wenen, waar Gustav Klimt zeer van zijn werk onder de indruk raakte en waar hij in 1902 zelfs een gehele zaal ter beschikking kreeg.

b. Portret van Mr. R. van Rees, 1904; olieverf op doek, 90,5 x 71 (langdurig bruikleen ICN).

Ondertussen had Toorop in 1892 de Haagsche Kunstkring helpen oprichten en was hij in 1895 in Den Haag gaan wonen. Mede dankzij zijn contacten in België werd er bij de Kunstkring al vroeg aandacht besteed aan Vincent van Gogh en diverse Franse en Belgische avant-garde kunstenaars, onder wie Henri de Toulouse Lautrec, Odilon Redon, Theo van Rijsselberghe en James Ensor. In 1899 verhuisde hij weer naar Katwijk, waar hij een drietal tegeltableaus ontwierp voor de nieuwe Beurs van H.P. Berlage. Vanaf 1904 woonde hij vervolgens in Amsterdam, waar hij zich een jaar later tot het katholicisme bekeerde, hetgeen al gauw zijn onderwerpskeuze beïnvloedde. Schilderen in olieverf ging hij langzamerhand minder doen; in plaats daarvan legde hij zich toe op het tekenen, in diverse materialen en technieken. In 1908 verhuisde hij naar Nijmegen, waar hij een wat meer naturalistische stijl ontwikkelde, waarin hij, behalve een groot aantal portretten, verscheidene religieuze taferelen vervaardigde. Daaronder de bekende en veel-gereproduceerde apostelen-reeks (zwart krijt, 1909/10) en een serie kruiswegstaties voor een kerk in Oosterbeek (1916-1919). Dit werk wordt gekenmerkt door een doorwerkte, virtuoze lineariteit, terwijl de afgebeelde figuren vaak geheel frontaal of en profil zijn getekend. In Nijmegen werkte hij ook aan enkele monumentale projecten, waaronder een serie glas-in-lood-ramen in de Sint Jozefskerk (1911-15).

c. Portret van B.H. Molkenboer, 1914; zwart krijt, penseel en dekverf, 60 x 47.

Inmiddels bracht Toorop vanaf 1903 de zomers veelal door in het Zeeuwse badplaatsje Domburg. Hier werd hij de centrale figuur van een groep vooruitstrevende kunstenaars, zodat het dorp in de zomermaanden een ware kunstenaarskolonie werd. Naast Toorop behoorden o.a. Piet Mondriaan, Jacoba van Heemskerck, Maurice Góth, Lodewijk Schelfhout en Willem Vaarzon Morel tot de vaste gasten, terwijl diverse anderen, onder wie J.M. Graadt van Roggen, Simon Moulijn en Dirk Nijland, incidenteel aanwezig waren. Zij werden mede aangelokt door de mogelijkheid deel te nemen aan de jaarlijkse exposities in het tentoonstellingsgebouwtje, dat in 1911 op initiatief van Toorop aan de strandboulevard werd neergezet. Hijzelf zou er tot 1921, toen het gebouwtje door een storm vernield werd, vrijwel ieder jaar exposeren. In 1916 verhuisde hij tenslotte naar Den Haag, waar hij de rest van zijn leven zou blijven wonen. Ondanks een toenemende verlamming van zijn benen, waardoor hij de laatste jaren van zijn leven op een rolstoel aangewezen was, bleef hij tot het laatst aan toe doorwerken aan een groot aantal portretten en religieuze scènes, waarmee hij, vooral onder katholieken, een grote populariteit verwierf.
Toorop is onbetwist een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Nederlandse schilder- en tekenkunst geweest uit het tijdperk rond 1900. Zijn vroege werk, dat opvalt door een enorme virtuositeit en technische perfectie, behoort absoluut tot het mooiste en intrigerendste wat er in Nederland in deze periode gemaakt is. Na zijn overgang tot het katholicisme, raakte zijn voortrekkersrol uitgespeeld, al blijft ook zijn latere werk boeien door de hoge kwaliteit. Daarnaast heeft hij door zijn organisatievermogen en zijn vele contacten in binnen- en buitenland een zeer stimulerende invloed uitgeoefend op vele collega’s, die hij desgevraagd altijd met raad en daad terzijde stond.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. JAV Studio’s, Assen
bc. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel

Urania

(Maastricht 1903 - 1910)

a. Vaas in houder, vaas, dekschaal, flessenhouder, bonbonschaaltje en jampotje, ca. 1905; tin en verzilverd alpaca, hoogte vaas 27,5.

De ‘NV Urania, Eerste Nederlandsche fabriek van kunstvoorwerpen in metaal’ werd in 1903 opgericht door Hubert Dieudonné Frederik Regout, een kleinzoon van de befaamde Maastrichtse industrieel Petrus Regout. Ongetwijfeld werd hij geïnspireerd door het succes van de tinnen sier- en gebruiksvoorwerpen van de firma J.P. Kayser & Sohn (het bekende ‘Kaiser-tin) en andere Duitse metaalwarenproducenten, die ook in Nederland behoorlijk verkocht werden. Vermoedelijk heeft Regout zich echter enigszins verkeken op de commerciële mogelijkheden en op de concurrentie uit Duitsland, want in 1910 moest de fabriek alweer worden opgeheven.
Erg groot is Urania nooit geweest; in 1908 waren er ca. 10 personeelsleden, die in hoofdzaak voorwerpen van tin vervaardigden. Er zijn slechts enkele stukken van ander materiaal bekend. Verder is er over de gang van zaken in het bedrijf nauwelijks iets overgeleverd en wie de producten ontwierpen is nog grotendeels een raadsel. Slechts twee namen zijn met Urania in verband te brengen: Friedrich Adler (1878-1942) en Hans Peter (1856-1945), allebei Duitse ontwerpers die ook voor verschillende fabrieken in eigen land gewerkt hebben. Dat de Urania-voorwerpen qua vormgeving nauw aansluiten bij het Duitse Jugendstil-tin is dan ook niet verwonderlijk. In zowel technische als artistieke kwaliteit doen ze er doorgaans niet voor onder en ze genieten daarom de laatste jaren – en dit niet ten onrechte – een toenemende belangstelling van verzamelaars.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
a. JAV Studio’s, Assen

Vaarzon Morel, Wilhelm Ferdinand Abraham Isaac (Willem)

(Zutphen 1868 - 1955 Koudekerke)

a. Portret van de echtgenote van de kunstenaar, ca. 1905; olieverf op doek, 68 x 54,5.

Vaarzon Morel, wiens vader landmeter was, kreeg zijn opleiding achtereenvolgens op de Kunstnijverheidsschool in Haarlem, de Rijksnormaalschool en de Rijksakademie (1888-1892). Op dit laatste instituut raakte hij bevriend met Pieter Dupont en Klaas van Leeuwen, die beide enige jaren later met een zus van hem zouden trouwen. In 1891 kreeg hij een prijs van het Willlink van Collenfonds en in 1892 en 1893 werd hem een Koninklijke Subsidie verleend. Daarna vestigde hij zich in Haarlem (waar zijn ouders sinds 1885 ook woonden), van waaruit hij diverse reizen naar o.a. Londen en Berlijn maakte. Rond 1895 bracht hij een half jaar door in Parijs, waar in die tijd ook Dupont en Van Leeuwen verbleven.
Na zijn terugkeer naar Haarlem werd hij vooral actief als illustrator. Zijn eerste project op dit gebied dat de aandacht trok was het platenboek Herinneringen aan het bloemencorso [van] 12 april 1896, een uitgave van de Haarlemse uitgeverij De Erven Bohn uit 1896. Voor dezelfde uitgeverij tekende hij het jaar daarop de 12 platen van de losbladige map Een Hollandsche Kermis. Hiermee oogstte hij nog meer waardering, hetgeen er onder meer toe leidde dat hij verschillende illustratie-opdrachten kreeg van de Hollandsche Revue en Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. In 1899 trouwde hij en in 1901 verhuisde hij naar Arnhem, van waaruit hij zich in 1903 in Oosterbeek vestigde. Hij gaf het illustreren er nu vrijwel aan en ging zich toeleggen op het schilderen. Na enige jaren raakte hij weer op deze omgeving uitgekeken en, na in 1909 een reis door Italië en Zwitserland te hebben gemaakt, besloot hij zich in 1910 in Veere te vestigen. Hier zou hij de rest van zijn leven blijven wonen en er met zijn gezin vele gelukkige jaren doorbrengen, totdat hij in 1954 moest worden opgenomen in een verpleeghuis in Koudekerke, waar hij een jaar later overleed.

b. Vrouw die uit draaimolen stapt (studie voor de platenmap Een Hollandsche Kermis), ca. 1897; gekleurd krijt, 32 x 24.

Vaarzon Morel heeft een gevarieerd oeuvre nagelaten, dat landschappen, stadsgezichten, genretaferelen (waaronder veel strandscènes), bloemstillevens en portretten omvat. Hij heeft behalve olieverfschilderijen ook geregeld aquarellen gemaakt en in krijt en pastel getekend. Met zijn kleurige, vlotte stijl had hij veel succes bij zowel critici als publiek, onder meer op de tentoonstellingen bij Arti et Amicitiae, waarvan hij sinds 1901 lid was, en op de jaarlijkse exposities in Domburg, waar hij veel contacten had in de kunstenaarskolonie die daar ’s zomers bijeenkwam.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
ab. JAV Studio’s, Assen

Valk, Maurits Willem van der

(Amsterdam 1857 - 1935 Laren)

a. Landschap met vaart, ca. 1895/1900; olieverf op paneel, 14 x 36.

Van der Valk, die de zoon was van een huisschilder, kreeg zijn opleiding aan de Rijksakademie in Amsterdam (1878-84). Medestudenten met wie hij bevriend raakte waren o.a. Antoon Derkinderen, Jan Toorop, Jan Veth en Willem Witsen. Na voltooiing van zijn opleiding betrok hij een groot atelier in Amsterdam, dat al gauw een ontmoetingsplaats werd voor zijn studievrienden en andere in vernieuwing geïnteresseerde jonge kunstenaars. Via de dichter Willem Kloos, met wie Van der Valk al op de lagere school bevriend was geraakt, gingen ook enkele jonge literatoren, onder wie Frederik van Eeden, Herman Gorter en Albert Verwey, deel uitmaken van deze groep, die als de Beweging van Tachtig de geschiedenis is ingegaan. In 1885 werd het tijdschrift De Nieuwe Gids opgericht, dat als spreekbuis van deze beweging ging functioneren. Van der Valk ging, evenals Witsen en Veth, in dit tijdschrift over beeldende kunst schrijven. Zijn brood verdiende hij in deze jaren vooral met het geven van tekenles.

b. Strandgezicht met paard en wagen, ca. 1910/20; ets, 19 x 49.

In 1890 vertrok hij naar Frankrijk, waar hij eerst in Parijs en daarna in Auvers sur Oise woonde en waar hij zich steeds meer op het etsen ging toeleggen (hij was sinds 1889 lid van de Nederlandsche Etsclub). In 1893 keerde hij terug naar Amsterdam, van waaruit hij vooral in de omgeving van de stad werkte. In 1902 verhuisde hij naar Scherpenzeel op de Veluwe (en werd buitenlid van Arti et Amicitiae), van 1905 tot 1909 woonde hij in Amersfoort, van 1909 tot 1919 in Leiden, om de laatste jaren van zijn leven in Laren te verblijven. Ook al werd zijn werk doorgaans positief in de pers besproken, van de verkoop kon hij nooit ruim leven en hij was vaak genoodzaakt met lesgeven wat bij te verdienen. Dat deed hij echter altijd met veel enthousiasme, zoals blijkt uit herinneringen van leerlingen. Daarnaast is hij geregeld over kunst blijven schrijven.

c. Orchidee, 1929; gekleurd krijt, 84 x 28.

Van der Valk is in de eerste plaats bekend geworden door de centrale rol die hij bij de opkomst van de Beweging van Tachtig heeft gespeeld. Hierdoor wordt wel eens vergeten dat hij ook als beeldend kunstenaar zijn verdiensten heeft gehad. Naast een groot aantal sfeervolle schilderijen en tekeningen heeft hij enkele litho’s en vele prachtige etsen gemaakt. In de vroegste is sprake van een opmerkelijk losse, schetsmatige aanpak, die in de loop der jaren evolueerde tot een meer doorwerkte, uitgewogen manier van weergeven. Zijn onderwerpen zijn vooral landschappen, veelal weidse gezichten over uitgestrekte polders, maar hij heeft ook enige stadsgezichten en diverse stillevens op zijn naam staan, waaronder een serie intrigerende afbeeldingen van Japanse fantasiemonstertjes uit het Etnografisch Museum te Leiden.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel

Veldheer, Jacobus Gerardus

(Haarlem 1866 - 1954 Blaricum)

a. Roofvis, ca. 1915; kleurenlitho, 30 x 40.

Veldheer, wiens vader huisschilder was, kreeg zijn opleiding aan de Haagse academie (1881-1891), waarna hij op verschillende plaatsen in binnen- en buitenland verbleef. Zo werkte hij in België (o.a. in Visé, 1895-98), Frankrijk (hij kwam geregeld in Parijs), in Duitsland (waar hij in 1903-04 in Neurenberg verbleef) en Zwitserland (waar hij van 1931 tot 1951 in Ascona woonde). In Nederland woonde hij o.a. in Haarlem, Den Haag, Laren, Edam en – voor wat langere tijd – in Bergen (1904-1914) en Blaricum (1920-1931 en vanaf 1951).
Na de voltooiing van zijn opleiding ging Veldheer zich toeleggen op de prentkunst, waarbij de houtsnede spoedig zijn favoriete techniek werd. In deze techniek heeft hij niet alleen tientallen losse bladen, maar ook een aantal bij elkaar behorende series vervaardigd, die lovend werden besproken. Bekende voorbeelden daarvan zijn de mappen Neurenberg uit 1905 (een uitgave van S.L. van Looy te Amsterdam), waarin ook enkele kleurenhoutsneden zijn opgenomen, en Het dorp Bergen voorheen en thans uit 1906 (een uitgave van S.L. van Looy samen met A.W. Sijthoff te Leiden).

b. ‘De Wachter’ (boom), ca. 1910/15; houtsnede, 50 x 40.

Daarnaast heeft hij ook regelmatig geëtst. Zijn oeuvre, dat bestaat uit landschappen, stadsgezichten en taferelen met figuren en/of dieren, wordt gekenmerkt door een zwierige, decoratieve lijnvoering, waarin rond 1900 duidelijk invloed van de Art Nouveau zichtbaar is, maar soms ook van de Japanse houtsnijkunst. Zijn latere werk is wat strakker en zakelijker. Verder heeft hij boeken geïllustreerd, waaronder de veelgeprezen prachtuitgaven Oude Hollandsche Steden aan de Zuiderzee (1897, een samenwerkingsproject met W.O.J. Nieuwenkamp) en Oude Hollandsche dorpen aan de Zuiderzee (1900; net als het vorige boek uitgegegeven door De Erven Bohn te Haarlem), en meerdere boekbanden en omslagen ontworpen.

c. Straat in Haarlem, ca. 1895; ets 24 x 12,5.

Veldheer heeft tevens veel propaganda voor de grafische kunst gemaakt, onder meer als criticus van verschillende tijdschriften, maar ook als organisator en bestuurder. Zo nam hij, samen met Simon Moulijn, in 1911 het initiatief tot de oprichting van de Vereeniging ter Bevordering der Grafische Kunst, welke vereniging al gauw tot de invloedrijkste organisatie van grafische kunstenaars in Nederland zou uitgroeien en waarvan hij de eerste voorzitter werd.

Dit artikel (van de hand van Jan Jaap Heij) is met toestemming van de rechthebbenden (Drents Museum en uitgever WBOOKS BV) ontleend aan het boek 'Vernieuwing & Bezinning' dat niet meer zal worden herdrukt.

Copyright afbeeldingen:
abc. Tom Haartsen, Ouderkerk a/d Amstel