Bezoek uitbreiding Museum Het Schip te Amsterdam

Zaterdag 26 November 2016

Museum Het Schip is onlangs uitgebreid met 1200 vierkante meters dankzij de toevoeging van een voormalig schoolgebouw. In deze nieuwe ruimte toont het museum de tentoonstelling 'Amsterdamse School, verbeelde idealen'. De tentoonstelling laat zien hoe breed geschakeerd de Amsterdamse School was. Architecten, kunstenaars, volkshuisvesters, bevlogen bestuurders en goed opgeleide ambachtslieden verbeeldden de idealen ieder op eigen wijze. In de ochtend bezoeken we naast de uitbreiding van het museum ook andere onderdelen van het museum zoals het voormalige postkantoor en een woning. Na de lunch maken we een bustour langs diverse bouw- en beeldelementen uit de Amsterdamse School. We bezoeken het gebouw "De Dageraad", gevestigd in het gelijknamige beroemde woningbouwcomplex.

Symposium Sporen van Nieuwe Kunst in verre streken in Arnhem

Zaterdag 28 januari 2017

Ons tweejaarlijkse symposium gaat dit keer over architectuur, kunst en kunstnijverheid in enkele overzeese gebieden zoals het voormalig Nederlands Indië, Zuid-Afrika en Curaçao. De eerste twee lezingen zijn voornamelijk gewijd aan architectuur, na de lunchpauze richt de aandacht zich meer op kunst en kunstnijverheid. Het symposium wordt op een toepasselijke plek gehouden namelijk in het congrescentrum de Kumpulan op het landgoed Bronbeek in Arnhem. In de lunchpauze is er gelegenheid om het terrein te bekijken en/of de tentoonstelling 'Van KNIL-militair tot meester-architect' over Charles en Richard Schoemaker te bezoeken. Zie het december-nummer van de Rond 1900 voor meer informatie.

Bezoek aan Museum MORE in Gorssel

Zaterdag 11 februari 2017

We bezoeken Museum MORE, het grootste museum voor Nederlands Modern Realisme. Het museum heeft topwerken van modern-realistische kunstenaars zoals Carel Willink, Jan Mankes, Pyke Koch, Dick Ket, Raoul Hynckes, Wim Schuhmacher en Charley Toorop. De collectie bevat ook naoorlogs realistisch werk en wordt nog altijd uitgebreid met nieuwe verwervingen. Momenteel toont Museum MORE het zeldzame dubbeltalent van Johan van Hell (1889-1952). Zijn fijnzinnige schilderijen in sprankelende kleuren zijn een ijzersterke mix van vorm en verhaal. Balancerend op de rand van melancholie en optimisme, toont Van Hell zich nog altijd als een geëngageerd en geamuseerd waarnemer. Caroline Roodenburg, de samensteller van deze tentoonstelling, zal een inleiding verzorgen. Een gids van het museum zal iets vertellen over de bijzondere collectie van het museum. Zie het december-nummer van de Rond 1900 voor meer informatie.

ALV in Assen en bezoek aan de tentoonstelling Peredvizhniki, Russisch Realisme rond Répin

Zaterdag 25 maart 2017

Op zaterdag 25 maart vindt de Algemene Ledenveradering plaats in de statenzaal van het Drents Museum. Na de lunch zal er door Jan Jaap Heij een presentatie worden gegeven over de totstandkoming en de uitbreiding van de collectie van de SSK. Daarna zal een van conservatoren van het museum het verhaal vervolgen: wat gebeurt er nu met deze collectie en wat zal er in de toekomst mee gebeuren. Tot slot geeft Annemiek Rens, conservator van het Drents museum, een korte inleiding op de tentoonstelling ‘Peredvizhniki, Russisch Realisme rond Répin 1870-1900’. Een inleiding op de tentoonstelling kunt u in de Rond 1900 van december 2016 lezen. Zie het maart-nummer van de Rond 1900 voor meer informatie.

Bezoek aan de St. Bernulphuskerk in Oosterbeek en het Museum Arnhem

Zaterdag 6 mei 2017

Op zaterdag 6 mei brengen we een bezoek aan de Bernulphuskerk in Oosterbeek. In deze kruiskerk uit 1885 bevinden zich een prachtige kruiswegstatie van Jan Toorop en houtsnijwerk van beeldhouwer F.W. Mengelberg. ens brengen we een bezoek aan het Museum Arnhem waar twee tentoonstellingen te zien zijn. De tentoonstelling Stijlloos, realisme versus abstractie’ wordt georganiseerd naar aanleiding van het 100 jarig bestaan van de internationale kunstbeweging De Stijl. Stijlloos toont de complexe tijdsgeest van optimisme en vooruitgang, maar ook van oorlog en opkomend fascisme aan de hand van het realisme. Er is onder andere werk te zien van Jan Mankes, Charley Toorop en Carel Willink. De andere tentoonstelling, ‘Van art nouveau tot art deco’, bevat verschillende topstukken uit de Arnhemsche Fayencefabriek. De objecten komen uit de collectie van Benno Steenaert en bieden een representatief overzicht van de productie van de Arnhemse fabriek. Zie het maart-nummer van de Rond 1900 voor meer informatie.

Bezoek aan de tentoonstelling over Samuel Jessurin de Mesquita en de Portugese synagoge

Zondag 4 juni 2017

Het Joods Historisch museum presenteert een tentoonstelling over Samuel Jessurin de Mesquita. Deze tekenaar, graficus en sierkunstenaar van Portugees-Joodse afkomst. De Mesquita's bronnen van inspiratie waren scènes uit het dagelijks leven, maar ook dieren en planten uit Artis. Het Joods Historisch Museum beheert tegenwoordig een brede collectie van zijn werk. Een groot deel hiervan is te zien op de tentoonstelling. In het tweede deel van de middag bezoeken we onder begeleiding van een gids de Portugese Synagoge. Dit kolossale gebouw uit 1675 is enige tijd geleden volledig gerestaureerd en bevat in de kelder een unieke collectie ceremoniële objecten van zilver, goud, brokaat en zijde en de handschriften van de bibliotheek Ets Haim – Livraria Montezinos, de oudste bibliotheek ter wereld. Zie het maart-nummer van de Rond 1900 voor meer informatie.

Bezoek aan Stedelijk Museum Alkmaar en presentatie over glasfabriek J.J.B.J. Bouvy

Zaterdag 5 augustus 2017

De VVNK heeft buitenpromovendus Laura Roscam Abbing een bescheiden financiële bijdrage geleverd bij haar promotie-onderzoek naar de Koninklijke Nederlandsche Glasfabriek J.J.B.J. Bouvy (1850-1926). Op 5 augustus komt ze het resultaat van haar onderzoek presenteren. Vervolgens brengen we een bezoek aan de tentoonstelling over de kunstverzamelaar Wim Selderbeek (1884-1963) die bestuurslid Kees van der Geer voor het museum in Alkmaar samenstelde. Selderbeek, een poelier en handelaar in Amsterdam, wist een collectie van circa 350 kunstwerken op te bouwen. Deze verzameling, waarin onder andere Jan Sluijters, Leo Gestel, Arnout Colnot, Toon Kelder, Charley Toorop in vertegenwoordigd zijn, is nu voor het eerst in zijn totaliteit gereconstrueerd.

Hekker, Theo

(Den Haag 1880 - 1959 Nijmegen)

a. Portret van kunstmecenas H.P. Bremmer, driekwart naar rechts gewend, met pijp in de mond, 1904, olieverf op doek, 43,5 x 36,5 cm, collectie Drents Museum, Assen.

‘Een stil schilder.’[1] Deze karakterisering van Theo Hekker werd door criticus Albert Plasschaert geïntroduceerd en door anderen beaamd of overgenomen. Een tweede criticus, Cornelis Veth, beschreef hem als ‘een stille in den lande, van wiens kunst een zeer bijzondere bekoring uitgaat.’[2] Het Leidsch Dagblad schreef in bijna dezelfde bewoordingen: ‘Een heel goed portret van H.P. Bremmer op vroegeren leeftijd werd geschilderd door Th. Hekker, een der stillen in den lande.’[3] De steeds aangehaalde stilte kan zowel betrekking hebben op zijn karakter, zijn geringe mate van bekendheid als op zijn benadering van een onderwerp. Niet alleen zijn stillevens maar ook de landschappen en portretten kenmerken zich door een zekere verstilling.

b. Dorpsgezicht, 1900, olieverf op doek, 45 x 62,5 cm, huidige verblijfplaats onbekend.

Theo Hekker werd op 7 februari 1880 geboren in Den Haag. Hij was oorspronkelijk cellist en volgde van 1898 tot 1901 de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten, waar hij les kreeg van Frits Jansen (1856-1928). Het vroegst bekende werk van Hekker is een landschap uit 1900, dat wellicht in datzelfde jaar te zien was in de kunstzaal van Maison Artz. In de eerste jaren van de twintigste eeuw kwam hij in contact met H.P. Bremmer (1871-1956), waarna hij deel uitmaakte van de kring van kunstenaars rond deze ‘kunstpaus’. Bremmer bezorgde hem opdrachten en liet naast zichzelf ook zijn vier kinderen door hem schilderen. Rudolf (1900-1993) en Floris Bremmer (1902-1981) werden in 1910 op vergelijkbare sobere wijze geportretteerd: met starende blik, gekleed in een eenvoudige trui en gezeten op een identieke stoel.[4] Tijdens de portretsessies werden de kinderen Bremmer voorgelezen door hun kindermeisje M. Morée. Met deze ‘Wouw’ trouwde Hekker in 1913 en kreeg hij drie zonen.[5]

c. Portret van Rudolf Bremmer, 1910, olieverf op doek, 28 x 45 cm, huidige verblijfplaats onbekend.

Hekkers werk werd voornamelijk in Bremmeriaanse kringen aangekocht. Van 1913 tot 1936 werd hij financieel gesteund door Bremmer. Deze toelage was deels te danken aan de band van zijn vrouw met het gezin, omdat ‘de geheele familie Br. nooit opgehouden heeft dankbaar te gedenken de liefdevolle toewijding waarmee mevrouw Hekker (…) behulpzaam was bij de opvoeding der kinderen.’[6] Ook de latere museumdirecteur Sam van Deventer (1888-1972), adviseur en vriend van Hélène Kröller-Müller (1869-1939) – die zelf een van de meest belangrijke ‘Bremmerianen’ was -, steunde de kunstenaar enige jaren financieel, maar uitte in 1930 zijn ongenoegen: ‘Ik betaal nog altijd geregeld ƒ 35,- per maand als bijdrage voor het levensonderhoud van den heer Hekker. Deze betalingen heb ik al jarenlang gedaan, doch daarvoor nooit iets van zijn werk ontvangen.’[7]

d. Drie peren op een schaal, olieverf op doek, 33 x 19 cm, particuliere collectie.

Bijzonder productief lijkt Hekker inderdaad niet te zijn geweest. In een korte brief liet hij Bremmer weten: ‘Met mijn gezondheid was het den laatsten tijd weer minder goed; ik heb daardoor niet onafgebroken kunnen werken.’[8] Wat de reden ook was, het valt op dat Hekker op exposities veelal ouder werk toonde. Een twintigtal schilderijen was in 1925 te zien bij Walrecht, een kunsthandel waar Bremmer goede contacten mee had. Hekker exposeerde daar (bloem)stillevens, een landschap en drie portretten ‘van een vader en van twee zoontjes’.[9]

In 1940 toonde hij volgens De Nieuwe Rotterdamsche Courant eveneens ouder werk op een tentoonstelling van Haarlemse schilders en beeldhouwers in het Frans Hals Museum: ‘Van Hekker heeft een klein stilleven met peren een zekere intensiteit (…). Een jongensportretje is waarschijnlijk van heel wat vroeger. Het moge iets aarzelender van schildering zijn, er blijkt een fijn zicht uit en een gevoelige zekerheid. Het boeit bovendien door de strenge vlakverdeeling.’[10] De recensent van het Haarlem’s Dagblad vroeg zich af: ‘Neemt Theo Hekker, van wien men zelden eenige werken bij elkaar te zien krijgt, zijn kunst te serieus?’[11] Mogelijk een terechte vraag, aangezien dit voor meer door Bremmer geadviseerde kunstenaars een hindernis vormde.[12]

e. Bloemstilleven, olieverf op doek, afmetingen onbekend, particuliere collectie.

Het echtpaar Hekker bracht vanaf 1953 de laatste jaren door in een bejaardentehuis in Nijmegen. Theo Hekker bleef daar schilderen, getuige een ‘Uitzicht op een boom en deel van het toenmalige bejaardentehuis Julianaoord in Nijmegen’ (in particuliere collectie). Naast enkele landschappen vervaardigde hij in deze periode vooral stillevens. De composities zijn sober, waarbij de aandacht veelal uitgaat naar een pontificaal in het midden geplaatste vaas. Bloemen en bladeren zijn soms, inclusief afgevallen bloemblaadjes, symmetrisch weergegeven. Wellicht zocht Hekker tegen het einde van zijn leven nog naar vernieuwing.

Voetnoten

[1] A. Plasschaert, Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst van af de Haagsche School tot op den tegenwoordigen tijd, Amsterdam 1923, 185.
[2] C. Veth, ‘Th. Hekker. Tentoonstelling bij Walrecht, Den Haag’, in: De Noordwijker, 7 juli 1925.
[3] ‘Collectie Bremmer in de Lakenhal’, in: Leidsch Dagblad, 28 december 1938, 3. Hier wordt vermoedelijk het portret beschreven dat zich tegenwoordig in de collectie van het Drents Museum bevindt.
[4] Blijkbaar beviel deze setting de schilder: in 1927 portretteerde Hekker zijn oudste zoon op vergelijkbare wijze.
[5] H. Balk, De kunstpaus: H.P. Bremmer 1871-1956, Bussum 2006, 291.
[6] A.M. Bremmer-Beekhuis, H.P. Bremmer. Dienaar der kunst, ongepubliceerd manuscript, z.j. [1937-1941/43], pp. 286-287, Archief Familie Bremmer, Gemeentearchief Den Haag. Zie ook: H. Balk, De kunstpaus: H.P. Bremmer 1871-1956, Bussum 2006, 291-292. Mogelijk steunde Bremmer Hekker ook in de jaren daarna nog financieel; in 1940 schreef Hekker: ‘Ik had wel verwacht dat de ondersteuning in de huidige omstandigheden niet langer kon toegekend worden.’ Brief van Hekker aan Bremmer, 30 mei 1940, Archief Familie Bremmer, Gemeentearchief Den Haag. Uit andere brieven blijkt dat het zonder de ondersteuning van de Bremmers niet mogelijk was geweest om het onderwijs van de kinderen Hekker te financieren.
[7] Brief van Van Deventer aan Bremmer, 14 juni 1930, Archief Kröller-Müller Museum. Zie ook: H. Balk, De kunstpaus: H.P. Bremmer 1871-1956, Bussum 2006,  292. In de collectie van het Kröller-Müller Museum bevindt zich een blad met twee potloodschetsen van landschappen van Hekker uit 1909, geschonken door Van Deventer.
[8] Brief van Hekker aan Bremmer, 23 februari 1913(?), Archief Familie Bremmer, Gemeentearchief Den Haag.
[9] Gezien de verdere beschrijving moeten dit de portretten van Bremmer en zijn zonen Rudolf en Floris zijn geweest. Zie: C.P., ‘Th. Hekker in de Kunsthandel Walrecht, Den Haag (juni, juli)’, in: Vox Studiosorum 17, 22 augustus 1925, 151.
[10] ‘Haarlemsche schilders en beeldhouwers. Frans Halsmuseum’, in: De Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28 december 1940.
[11] ‘Haarlemsche schilders in het Frans Halsmuseum’, in: Haarlem’s Dagblad, 17 december 1940, p. 4.

[12] Zo schreef Balk over Rudolf Bremmer: ‘Hij lijkt het ernstig werken dat zijn vader voorschreef, zo zwaar op te hebben genomen dat hij de grootste moeite had om een schilderij af te maken. Vijftien jaar werken aan een schilderij was bij hem niet ongebruikelijk.’ Zie: H. Balk, De kunstpaus: H.P. Bremmer 1871-1956, Bussum 2006,  316.

Tekst: Merel van den Nieuwenhof

Essen, Hendrik (Hein) von

(Soerabaja (Nederlands-Indië) 1886 - 1947 Den Haag)

1. De Schichtige, 1926

In 1921 wordt Hein von Essen bevangen door een koortsdroom. In ijlende toestand grijpt hij, zonder dat hij zich dat later kan herinneren, naar tekenstift en papier en maakt zijn eerste tekeningen. Von Essen is dan 35 jaar oud en woont en werkt al acht jaar op het Indonesische eiland Java, waar hij in 1886 ook geboren was. Nadat een opleiding tot bouwkundig ingenieur in Delft keert hij in 1913 terug naar Nederlands-Indië om daar – net als zijn vader – in dienst te treden van het Departement van Burgerlijke Openbare Werken. Hij werkt aan grote opdrachten, zoals de bouw van het nieuwe complex van de School tot Opleiding van Inlandsche Artsen (tegenwoordig de medische faculteit van de Universiteit van Indonesië), en verlaat spoedig de BOW om samen met twee compagnons een eigen architectenfirma te beginnen. Hoewel het Von Essen voor de wind gaat, besluit hij na het koortsachtige voorval in 1921 het roer om te gooien en naar Nederland terug te keren om daar van en voor de kunst te leven.
Von Essen vestigt zich in eerste instantie in Leiden, later in Rijswijk en Den Haag, en trouwt met danseres Dini Bergsma. Hij componeert muziek voor haar choreografieën en boetseert dynamische, Oosters aandoende maskers voor haar “dansmaskerspelen”. In de drukkerij van Johan Scherft leert Von Essen de etstechniek beheersen. Hij maakt zijn eerste serie etsen en al in 1922 exposeert hij zijn grafische werk in de Lakenhal. Naast het graveren en boetseren van maskers legt Von Essen zich toe op het maken van aquarellen, pastels en krijt- en houtskooltekeningen.

2. De Toppen, 1928

Er verschijnen verschillende publicaties van zijn werk, waaronder een door Albert Plasschaert ingeleid album in 1924 en vijf jaar later het boek De etsen van Hein von Essen, met 30 reproducties en een uitvoerige inleiding door Just Havelaar. Von Essens werk, en dan met name zijn etsen, wordt vergeleken met het grafische werk van Odilon Redon (1840-1916) die door eenzelfde soort duistere fantasieën en droombeelden geïnspireerd lijkt te zijn. Beide kunstenaars proberen het onzichtbare zichtbaar te maken. Ook verwantschappen met de jonge (symbolistische) Jan Toorop (1858-1928) en Willem van Konijnenburg (1868-1943), die bij Von Essen in zeer hoog aanzien staat, zijn duidelijk herkenbaar.
Behalve als etser en maskermaker manifesteert Von Essen zich als dichter. Al eerder, tijdens zijn studententijd, publiceerde hij de dichtbundel Verzen (1906) maar die ging aan het grote publiek voorbij. Uit een brief die Von Essen in 1911 aan Willem Kloos (1859-1938) schrijft, blijkt dat hij daar niet rouwig om is. Hij is Kloos zelfs dankbaar omdat deze zijn eerste bundel niet besproken had in De Nieuwe Gids. Na zijn examens, zo vervolgt Von Essen zijn brief, verwacht hij een nieuwe bundel te publiceren waarvan hij hoopt dat deze de kritiek van Kloos wél waardig zal zijn. Vertraagd door zijn bouwkundige carrière verschijnt deze tweede dichtbundel, Verzen van het stille uur, pas in 1923. Zoals Von Essen in zijn veel eerder geschreven brief al hoopt, wordt Verzen van het stille uur door Kloos besproken en geprezen in De Nieuwe Gids. Later verschijnen nog Dierenliedjes (1926) en De zeven zangen van Abraxas (1930) van zijn hand.
De samenwerking tussen Von Essen en zijn vrouw culmineert in 1933 met de opvoering van Het masker van de Hetaere in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag: het eerste in Nederland vertoonde dansmaskerspel. Von Essen maakt niet minder dan 36 maskers voor deze voorstelling. Maar in datzelfde jaar slaat het noodlot toe, als Dini op 36-jarige leeftijd plotseling overlijdt. De klap is groot. ‘Het huis is leeg: de dingen zijn vreemd en onbezield’, zo schrijft hij aan de schrijver en criticus Henri Borel (1869-1933).
Von Essen blijft maskers maken en tentoonstellen. Hij hertrouwt, publiceert, en is actief in het Haagse culturele leven. Zo is hij vanaf 1937 voorzitter van de afdeling Beeldende Kunst van de Haagse Kunstkring en twee jaar later algemeen secretaris. Von Essen is in 1940 ook nauw betrokken bij de oprichting van de NOK, de overkoepelende Algemeene Nederlandsche Kunstenaarsorganisatie die tijdens de bezetting eenheid moest brengen in een verdeeld landschap van beroepskunstenaars. In een brochure – waar de NOK zich later van distantieert – zoekt Von Essen toenadering tot de Duitse bezetters, wat hem niet in dank afgenomen wordt door de leden. De meeste kunstenaars uiten zich zeer negatief tegenover de instelling van een Nederlandse Kultuurkamer. De bezetter beschouwt dit als directe kritiek. Als reactie wordt de NOK ontbonden en verboden, en Von Essen gearresteerd. Hij komt in de gevangenis van Scheveningen terecht, maar wanneer hij ernstig ziek wordt mag hij deze verlaten.

3. Hein von Essen bezig met maken van mal van masker, z.j. Collectie Literatuur Museum te Den Haag

De daaropvolgende jaren blijft Von Essen kwakkelen met zijn gezondheid waardoor hij veel aan bed gekluisterd is. Dat belemmert hem in het bewegen maar niet in zijn denken en schrijven. In Samenspraken met Yokita worden enkele gedichten samen met zijn gedachten en inzichten over allerlei levenszaken (kunst, het oordeel, goed en kwaad, etc.) gebundeld. Het werk wordt in 1947 gepubliceerd en blijkt zijn laatste boek te zijn. Op zijn ziekbed krijgt Von Essen van zijn uitgever het eerste exemplaar. Alsof dit het laatste is dat hij nog wilde zien stort hij daarna in: hij overlijdt een dag later op 61-jarige leeftijd in zijn woning te Den Haag.

De aangehaalde correspondentie van Hein von Essen bevindt zich in de collectie van het Literatuur Museum te Den Haag.

Albert Plasschaert, Hein von Essen. Grafisch werk. Den Haag: Scherft, 1924
Kasper Niehaus, ‘Hein von Essen. Een modern Hollandsch graficus’ in Elsevier’s geïllustreerd maandschrift jrg. 37 nr. 73 (1927): 26-29
Just Havelaar, De etsen van Hein von Essen. Amsterdam: H.J. Paris 1929
Ben van Eysselsteijn, ‘De etsen van Hein von Essen. Een merkwaardig boek over een merkwaardig mensch’ in Op de hoogte jrg. 27 (1930): 364-368

Tekst: Thijs de Raedt

Schellink, Samuel (Sam) 

(Utrecht 1876 - 1958 Den Haag)

1. Buitenom 216, plateelbakkerij van Rozenburg. Schilder S. Schellink aan het werk. Collectie Haags Gemeentearchief.

Samuel Schellink wordt op 1 augustus 1876 te Utrecht geboren als vierde zoon van de broodverkoper Josephus Johannes Bernardus Schellink en Hillegonda Alter.[1] Hij is autodidact in het tekenen en schilderen en specialiseert zich als plateelschilder.

In 1892 komt Schellink als zestienjarige bij de N.V. Haagsche Plateelbakkerij Rozenburg in dienst. In deze fabriek – opgericht in 1883 onder de naam N.V. Gravenhaagsche Kunstaardewerk fabriek en vanaf 1886 N.V. Haagsche Plateelbakkerij Rozenburg – wordt bouwkeramiek, sier- en gebruiksaardewerk vervaardigd.[2] Onder leiding van de in 1895 aangetreden directeur J. Jurriaan Kok richt de plateelbakkerij zich voornamelijk op decoratieprogramma’s met landelijke idylles met sierlijke flora en fauna.

2. Decoratie Sam Schellink, Vaas met decor van lelies, eierschaalporselein, 1900. Rijksmuseum Amsterdam

Schellink wordt in 1897 benoemd tot meester-schilder en is verantwoordelijk voor zowel de decoratieve ontwerpen als het beschilderen van onder andere de vazen, pendules, hele serviezen en kruiken.[3] (afb. 4) Hij signeert zijn werk met zijn monogram bestaande uit twee s-en. In de loop der jaren verandert zijn signatuur enigszins van een verticaal doorgehaalde S naar een dubbele S.[4] Van zijn hand is een groot aantal geaquarelleerde tekeningen bekend, die in veel gevallen rechtstreeks naar zijn eigen ontwerpen verwijzen. [5] Schellink houdt dagelijks een aantekeningenboekje bij waarin hij zijn gewerkte uren noteert. In het Archief van de Plateelfabriek dat zich bevindt in het Gemeentearchief Den Haag zijn een viertal aantekeningenboekjes uit de periode 1895-1914 van Schellinks hand overgeleverd.[6] Hieruit blijkt dat hij gemiddeld 45 uur per week op de fabriek werkte. Kennis en inspiratie doen de schilders op aan de Haagse academie of door bestudering van internationale plaatwerken.[7] Ook trekt Schellink in de zomermaanden samen met andere meesterschilders van Rozenburg als Willem Hartgring (1874-1940) en Jacobus Willem van Rossum (1881-1963) en de leerlingen van de Academie voor Beeldende Kunst naar buiten om de natuur al tekenend en schilderend te observeren. Hoewel ieder een eigen stijl bezit blijft het kenmerk van het Rozenburg repertoire, de afbeelding van de gestileerde maar herkenbare natuur, de boventoon voeren.[8]

3. Naar ontwerp van Sam Schellink, Vaas met vier oren, veelkleurig beschilderd met orchideeën, eierschaalporselein, 1902. Rijksmuseum Amsterdam

In 1899 begint de fabriek naast aardewerk met de productie van eierschaalporselein. De objecten worden algehele kunstwerken waarbij handvaten meer lijken op woekerende takken en deksels uitbundig worden verfraaid. De sierlijke ontwerpen van Schellink op deze verfijnde objecten worden algauw een (inter-)nationaal succes. (afb. 2,3,5)

4. Naar ontwerp van Sam Schellink, Kaststel met geabstraheerd floraal decor, aardewerk, 1911. Keramiek Museum Princessehof Leeuwarden

In 1901 trouwt Schellink met een dochter van een broodbakker, de twee jaar oudere Johanna Sophia Bruens.[9] Een jaar later krijgen ze hun enige dochter Johanna Hendrika Hillegonda. Schellink blijft tot 1914 bij Rozenburg werkzaam. Als de plateelfabriek in 1917 door de nasleep van de Eerste Wereldoorlog definitief sluit komt Schellink in dienst bij de Tegel- en faiencefabriek Amphora te Oegstgeest. Amphora had waarschijnlijk een deel van de inventaris van Rozenburg overgenomen, waarbij Schellink de onbewerkte stukken decoreerde.

5. Ontwerp vorm Juriaan Kok, ontwerp decor Sam Schellink, Koffieservies gedecoreerd met seringen en spinnen, eierschaalporselein, 1901-1910. Gemeentemuseum Den Haag.

Sam Schellink overlijdt in Den Haag op 20 december 1958. Over zijn werkzaamheden in de periode van 1917 tot 1958 is niets bekend. Objecten van zijn hand zijn in openbare collecties onder andere te vinden in het Rijksmuseum Amsterdam, Princessehof Leeuwarden en Haags Gemeentemuseum Den Haag.


[1] Sam Schellink heeft in totaal drie oudere en een jongere broer. Zie voor meer informatie over de familie Schellink: denhaag.digitalestamboom.nl/
[2] Boot, Marjan, Rozenburg 1883-1917, geschiedenis van een Haagse fabriek. Haags Gemeentemuseum, 1983.
[3] Brentjes, Yvonne, Rozenburg Plateel uit Haagse kringen (1883-1917), Zwolle: Waanders, 2007, p. 124.
[4] Zie voor voorbeelden van zijn signatuur de website: www.rozenburg-plateel.nl/meester-tekens-rozenburg-plateel.htm
[5] ibidem.
[7] Boot, Marjan, Rozenburg 1883-1917, geschiedenis van een Haagse fabriek. Haags Gemeentemuseum, 1983.
[8] Brentjes, p. 245.

[9] In het persoonsregister van het Gemeentearchief Den Haag is onder andere de huwelijksakte van 13 maart 1901 van Sam Schellink en zijn vrouw Johanna Sophia Bruens digitaal in te zien. denhaag.digitalestamboom.nl/(S(1wo24niidlvokcfliwlz5zm0))/detailx.aspx?p=7918139&ID=5658321&book=H&role=G&page

Tekst: Sylvia Alting van Geusau