Den Haag 1 juni 2019 (2)

Bezoek aan Museum Meermanno (tentoonstelling ‘Een Bijzondere Band’), architectuurwandeling langs panden van L. de Wolf en Museum Mesdag (tentoonstelling ‘Mesdag & Colenbrander’).

Foto’s Maarten Nubé.

Den Haag 1 juni 2019 (1)

Bezoek aan Museum Meermanno (tentoonstelling ‘Een Bijzondere Band’), architectuurwandeling langs panden van L. de Wolf en Museum Mesdag (tentoonstelling ‘Mesdag & Colenbrander’).

Foto’s Greetje Engelsman.

 

Valkenswaard 18 mei 2019

Bezoek aan Nederlands Steendrukmuseum – tentoonstelling ‘LEO GESTEL, fan van Brabant’.

Foto’s Greetje & Eddy Engelsman en Maarten Nubé.

Bronger, Nell

(Rotterdam 1878 - 1935 Amsterdam)

a. Portret Nell Bronger, fotograaf onbekend, part. coll.

Nell Bronger is vooral bekend geworden als kostuumontwerpster bij de ‘N.V. het Tooneel’ van Willem Royaards [afb. a]. Haar opleiding kreeg ze aan de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen. Uit brieven blijkt dat ze rond de eeuwwisseling in Rotterdam ook tekenles gaf.

In 1908 was ze betrokken bij een groep oud-leerlingen van de Rotterdamse H.B.S. die een ambitieuze toneelproductie tot stand wilde brengen, te weten Vondels Warenar. Het lukte ze de beroemde acteur Willem Royaards te strikken voor hoofdrol en regie. Nell verzorgde de kostuums en deed de administratie. Andere deelnemers waren de schrijfster Top Naeff (Schoolidyllen, 1900) en de latere kunstcritica van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, Jo Zwartendijk. Beiden zouden haar hele leven tot Nells hartsvriendinnen behoren. Een andere medewerker was Frits Lensvelt (1886-1945),haar latere echtgenoot, die de decors voor zijn rekening nam en een klein rolletje vervulde.

b. ‘Andries Spreeuw’ in “Notabelen”, van August von Kotzebue (Die deutschen Kleinstädter, 1802), opvoering N.V. Het Tooneel, 1915, tekening Frits Lensvelt, costuumontwerp Nell Bronger, part. coll.

Toen Royaards in datzelfde jaar een eigen theatergezelschap begon in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt vroeg hij Nell Bronger mee voor de kostumering [afb. b]. Een jaar later werd ook Lensvelt als decorontwerper in vaste dienst genomen.

De samenwerking Royaards-Lensvelt-Bronger werd een begrip in de theaterwereld. Royaards’ regie en Nells gevoel voor stijl, kleur en materiaal gaven de acteurs al bij voorbaat karakter mee, dat des te beter uitkwam in de sobere, gestileerde decors van Lensvelt en nog werd geaccentueerd door zijn geraffineerde belichting. Dit alles was voor het gedeeltelijk nog in negentiende-eeuwse tradities vastzittende Nederlandse toneelleven nieuw en verfrissend. Onder hun meest bewonderde producties waren Vondels Gijsbrecht van Aemstel (vanaf 1912), Shakespeare’s Een midzomernachtsdroom (1914) en Driekoningenavond (1917), en Goethe’s Faust (1918). [afb. c]

In de loop der jaren bouwde Bronger een groot archief op over kostuumgeschiedenis. Ze publiceerde er niet over maar gaf wel lezingen en voordrachten. Tussen 1910 en ongeveer 1915 had ze ook de artistieke leiding over de naai- en mode afdeling van de Amsterdamse Kunstambachtschool voor meisjes.

c. Jacqueline Royaards-Sandberg als ‘Badeloch’ in Gijsbrecht van Aemstel van Joost van den Vondel (1637), opvoering N.V. Het Tooneel vanaf 1912, costuumontwerp Nell Bronger, fotograaf onbekend, coll. UB

In 1918 kopen Bronger en Lensvelt een idyllisch vakantiehuis op een zeedijk buiten Veere. In 1921 trekken ze zich (zeer tegen Royaards’ zin) terug uit het theatergezelschap en verhuizen definitief naar Veere. Nell had daar waarschijnlijk meer moeite mee; zij voelde zich in het Amsterdamse kunstleven als een vis in het water en was enorm op Royaards gesteld. Vanaf dat moment staat haar professionele leven echter grotendeels in dienst en in de schaduw van dat van haar man. Ze werken nauw samen aan tal van binnenhuisprojecten waarbij zij de aankleding voor haar rekening neemt van de door hem ontworpen interieurs.

In 1933 verhuist het echtpaar terug naar Amsterdam, vooral omdat Bronger weer zelf aan het werk wil. Maar werk vinden is niet gemakkelijk; ze organiseert drie keer een kunstnijverheidstentoonstelling, doet advieswerk en is een aantal malen betrokken bij theaterkostumeringen. Maar ze heeft ook steeds meer last van onverklaarbare hoofdpijnen en slapeloosheid. In januari 1935 sterft ze zeer onverwacht. Pas na het overlijden wordt duidelijk dat een hersenbloeding de oorzaak was. Haar crematie is een enorme gebeurtenis waar veel mensen op afkomen en waar veel over geschreven wordt. Top Naeff spreekt en zegt onder andere:

‘Je hield je altijd zoo op den achtergrond. Men moest je bij den arm nemen en uit de coulissen trekken om je nu en dan ook eens voor het voetlicht te krijgen om de bloemen, die toch voor je bestemd waren, in ontvangst te nemen. (…) Je was een echte kunstenares in je werk, dat je betrekkelijk gemakkelijk afging, omdat de Theaterfreudigkeit je in het bloed zat (…) Maar je was ook een kunstenares in je heele wezen, in je levenshouding, in je levenskracht, in je gastvrije huis en in je warme altijd bereide vriendschap. Bij jou waren de kunstenares en de vrouw nooit te scheiden, de een bezielde de andere en je kon veel tegelijk.’1

Ontwerpen en kostuums van Nell Bronger werden onder andere getoond op de Expositie ‘De Vrouw 1813-1913’ (Amsterdam, 1913), de Internationale Theatertentoonstelling (Stedelijk Museum Amsterdam, 1922), de jubileumtentoonstelling van de Amsterdamse Stadsschouwburg (1934) en de tentoonstelling ‘Licht als leidraad, leven en werk van Frits Lensvelt’ (Amsterdam, Theaterinstituut Nederland en Drents Museum, Assen, 2007). Ontwerpen en kostuums van haar worden bewaard bij de Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties (Theatercollectie).

Auteur: Ard Hesselink

Noten

1. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9 januari 1935

Literatuur

Tuja van den Berg en Jan Jaap Heij (red.), Licht als Leidraad. Leven en werk van Frits Lensvelt (1886-1945), ’t Goy-Houten 2007

Archief- en beeldmateriaal

Het belangrijkste archief berust in de Theatercollectie van de Bijzondere Collecties van de UB Universiteit van Amsterdam. Voor meer materiaal zie de verantwoording in Rond 1900 nr 2 (april) 2019, pg. 13.

Lensvelt, Frederik Willem Hendrik (Frits)

(Rijswijk 1886 -1945 Middelburg)

a. Portret Frits Lensvelt, fotograaf onbekend, part. coll.

Frits Lensvelt is vooral bekend geworden als vernieuwend decorontwerper bij de ‘N. V. Het Tooneel’ van Willem Royaards (1909-1921) en als ontwerper van lampen in samenwerking met de glasfabriek ‘Leerdam’ (1927-1940) [afb. a]. Zijn kunstopleiding ontving hij in Londen aan de Central School of Arts and Crafts en de Ealing School of Art & Design.1

Zijn eerste werk was grafisch: boekontwerpen, boekomslagen en illustraties. Hij bleef daarin zijn  hele leven actief en ontwierp ook huisstijlen, catalogi, briefpapier en een aantal bijzondere affiches [afb. b]. Een volledig door hem vormgegeven hoogtepunt in zijn grafisch werk vormt het boek Middelburgs Overgang (1926). Dit boek was een weerslag van het in 1924 door hem geregisseerde openluchtspel op het Middelburgse marktplein ter gelegenheid van de overgang der stad naar de prinsgezinden 350 jaar eerder.

b. Affiche ‘Zeeuwse week’, Rotterdam 1925, coll. Stedelijk Museum, Amsterdam

Bij het toneel raakte hij eigenlijk bij toeval betrokken door zijn medewerking aan een amateurproductie in Rotterdam (1908), waar de acteur Willem Royaards de regie voerde [afb. c]. Toen die daarna in Amsterdam zijn eerste eigen gezelschap begon, duurde het niet lang voor hij Lensvelt als vaste decorontwerper in dienst nam. Talloze door Lensvelt vormgegeven producties waren het resultaat. Daarbij werkte hij nauw samen met Royaards’ kostuumontwerpster, Nell Bronger  (1878 – 1935), met wie hij in 1914 in het huwelijk trad. Onder hun meest bewonderde producties waren: Vondels Gijsbrecht van Aemstel (vanaf 1912), Shakespeare’s Een midzomernachtsdroom (1914) en Driekoningenavond (1917), en Goethe’s Faust (1918).

c. Illustratie uit Middelburgs Overgang (Middelburg 1926), ontwerp Frits Lensvelt

Op toneelgebied dankt Lensvelt zijn faam aan zijn sobere, gestileerde ontwerpen en geraffineerde belichtingstechnieken die ten doel hadden de acteurs volledig tot hun recht te doen komen. Dat was voor Nederland nieuw en stoelde op een moderne visie die in Europa vooral door de Zwitser Adolphe Appia en de Engelsman Edward Gordon Craig was ontwikkeld. Aan het eind van zijn toneelcarrière (1922) zou Lensvelt samen met de architect Hendrik Wijdeveld (1885-1987) over deze stroming een internationale overzichtstentoonstelling organiseren in het Amsterdamse Stedelijk Museum [afb. d].

d. Internationale theatertentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam, 1922, fotograaf onbekend, coll. UB UvA, Bijzondere Collecties (theatercollectie – archief Lensvelt), Amsterdam

Royaards’ gloriedagen vielen samen met de periode dat hij samenwerkte met het echtpaar Lensvelt-Bronger en als thuisbasis het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt had. Als in 1920 zijn wens om de Stadsschouwburg vast te bespelen in vervulling gaat, komt het gezelschap in een door ambtenarij en gemeentelijke regels beknotte situatie terecht waarin Lensvelt zich niet thuis voelt. In 1921 trekken zijn vrouw en hij zich daarom terug en verhuizen vanuit Amsterdam naar een bijzonder en oeroud dijkhuis op een zeedijk nabij Veere (in 1918 als vakantiehuis gekocht).

Vanaf de jaren twintig legde Lensvelt zich toe op binnenhuisarchitectuur, meubelontwerp en -verlichting. Op het gebied van binnenhuisarchitectuur werkte hij vooral voor bemiddelde particulieren, met wie hij vaak een jarenlange, vriendschappelijke relatie onderhield. Nell Bronger droeg daaraan veel bij op het gebied van de aankleding: gordijnen, vloerbedekking, stoffering en accessoires. Tussen 1926 en 1929 werkten ze samen met het interieurbedrijf ‘Ex- en Interieur’ van Jan Teders, voor wie een modelinrichting en meubilair ontworpen werd voor de toonzaal aan de Amsterdamse Van Baerlestraat.

Toneelverlichting was Lensvelts specialiteit geweest bij Royaards en vanaf 1927 maakte hij daar dankbaar gebruik van in zijn samenwerking met de glasfabriek Leerdam, waarvoor hij een aparte verlichtingsafdeling opzette. Aan het Amsterdamse Rokin werd daarvoor een door hem ontworpen toonzaal ingericht (1929). Zijn belangrijkste bijdrage op het gebied van lampontwerp was zijn theoretisch inzicht en de praktische toepassing daarvan in het ontwerp: wat is het precieze doel van de verlichting en wat voor soort(en) licht is/zijn daarvoor nodig. [afb. e]. Als één der eersten introduceerde hij onder andere een prettige indirecte verlichting in de Nederlandse huiskamer. Hoewel de lichtafdeling rond 1932 weer werd opgeheven (mede door de concurrentie van firma’s als Gispen en Lensvelts misschien te weinig commerciële en te perfectionistische instelling) bleef hij voor zijn ontwerpen met Leerdam samenwerken.

e. Lamp leraarskamer Amsterdams Lyceum, ontwerp Frits Lensvelt, 1938, fotograaf A. Hesselink

Grote lichtprojecten realiseerde Lensvelt in Amsterdam (raadzaal Stadhuis, nu hotel ‘The Grand’, 1929), Utrecht (St. Dominicuskerk, 1932), Enschede (Stadhuis, 1933) en wederom Amsterdam (Christian Sciencekerk, 1938). Daarnaast ontwierp hij onder andere een veel geroemde verlichting voor een ‘mailschip’ (rooksalon en ‘social hall’ eerste klasse, S.S. Indrapoera, 1934) en een aantal bijzondere lichtkronen, waaronder die voor de burgemeesterswoning ‘Het Wooldhuis’ in Vlissingen (1933) en de ‘Javasche Bank’ aan de Amsterdamse Keizersgracht (1939).

Vanaf 1938 was hij redacteur van het Bouwkundig Weekblad Architectura. In diezelfde tijd werd hij leraar, later lector, kostuumgeschiedenis aan de Rijksacademie voor beeldende kunsten in Amsterdam en aan de Toneelschool aldaar.

Zoals al opgemerkt was Lensvelt een perfectionist, voor wie de ideale verhoudingen, het juiste materiaal en de perfecte neerslag van ‘de idee’ altijd voorop stonden. Dat strookte vaak niet met zijn omgeving: het jachtige theaterbestaan waarin een nieuwe productie telkens te weinig tijd bood voor zijn ontwerpen, het commerciële speelveld van een glasfabriek of interieurbedrijf waarin de kosten-baten analyse voorop stond. Dat hij toch in staat was veel van zijn ideeën vorm te geven tekent zijn gedreven kunstenaarschap.

Werk van Frits Lensvelt werd onder andere geëxposeerd in de Internationale Theatertentoonstelling (Stedelijk Museum Amsterdam, 1922), tentoonstelling Glasfabriek Leerdam (V.A.N.K/Stedelijk Museum Amsterdam, 1934) en de tentoonstelling ‘Licht als leidraad, leven en werk van Frits Lensvelt’ (Amsterdam, Theaterinstituut Nederland en Drents Museum, Assen, 2007). Werk van Lensvelt bevindt zich onder andere in het Stedelijk Museum Amsterdam, het Drents Museum in Assen, het Zeeuws Museum in Middelburg en in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties (Theatercollectie).

Auteur: Ard Hesselink

Noten

1. Brongers, R.A. en J.A., Brongers geboekt. Een genealogische speurtocht naar de dragers van de naam Brongers en enkele aanverwante families: Boer, Bronger, Brongersma, Bronniger, Brunger en Van der Wal, Tubbergen/Amersfoort 1998

Literatuur

Tuja van den Berg en Jan Jaap Heij (red.),  Licht als Leidraad. Leven en werk van Frits Lensvelt (1886-1945), ’t Goy/Houten 2007

Archief- en beeldmateriaal

Het belangrijkste archief berust in de Theatercollectie van de Bijzondere Collecties van de UB  Universiteit van Amsterdam. Voor meer materiaal zie de verantwoording in Rond 1900 nr. 2 (april) 2019, pg. 13.

 

Essen, Johannes Cornelis van (Jan)

(Amsterdam 1854 - 1936 Scherpenzeel)

Jan Cornelis (‘Jan’) van Essen [afb. a] werd geboren in 1854 in Amsterdam en vernoemd naar zijn vader, die werkzaam was als kantoorbediende. In tegenstelling tot zijn jongere broer Engelbertus trad hij niet in zijn vaders voetsporen. Op zijn zeventiende ging hij in de leer bij Petrus Franciscus Greive (1811-1872). Na diens overlijden vervolgde Van Essen de lessen bij Hendrik Valkenburg (1826-1896). Wanneer Van Essen bijna twintig is, is hij leerling af en betrekt zijn eigen atelier nabij het Vondelpark in Amsterdam.

a. Jan van Essen in zijn atelier, foto afkomstig uit Archief Kunsthandel Frans Buffa & Zonen (0554), inv.nr. 44, RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis

Op het atelier van Greive raakte Van Essen bevriend met J.S.H. (Hein) Kever (1854-1922). Met hem en Willem Steelink jr. (1856-1928) trok Van Essen erop uit naar Laren (NH) en de omgeving van ’t Gooi. In deze periode schilderde hij voornamelijk landschappen en een enkel stadsgezicht. Vanaf 1873 exposeerde Van Essen zijn landschappen geregeld op de tentoonstellingen van Levende Meesters en op de exposities van de Amsterdamse kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae, waar hij vanaf 1881 lid van was [afb. b]. In 1885 werd Van Essen lid van de Hollandsche Teekenmaatschappij, waar hij tussen 1885 en 1913 vrijwel jaarlijks exposeerde. Ook was hij lid van Pulchri Studio, het selecte Amsterdamse Kunstgezelschap Michel Angelo Buonarrotti (M.A.B.) en de grafische vereniging De Distel. In 1890 volgde hij Jan Six op als secretaris van de commissie van toezicht van het Rijksmuseum.

b. Rivierlandschap, 1880 gedateerd, olieverf op paneel, 20 x 31 cm, veiling Amsterdam (Christie’s), 6 september 2006, lot 173

Zijn doorbraak beleefde Van Essen in 1885 met diervoorstellingen, die hij ging schilderen na een ontmoeting met de Engelse animalier en vriend van Matthijs Maris, John Macallan Swan (1847-1910) [afb. c]. Vooral Jacobus Slagmulder, eigenaar van de Amsterdamse kunsthandel Frans Buffa & Zonen, stimuleerde de verkoop van deze dierenschilderijen- en aquarellen. Hij verzorgde voor Van Essen in de loop der jaren ook verschillende solotentoonstellingen.1 De werken met leeuwen, tijgers of panters waren erg populair bij het nationale en internationale publiek. In Nederland waren de roofdieren van Van Essen te vinden in de collecties van verzamelaars als Abraham Willet (1825-1888) en Carel Daniel Reich (1837-1922) [afb. d]. Overigens was de relatie tussen Slagmulder en Van Essen niet alleen zakelijk. Ze waren goed bevriend en jaagden samen.2 Tussen 1880 en 1914 verhandelde ook Herman Tersteeg (1845-1927) van het Haagse filiaal van de kunsthandel Boussod, Valadon & Cie (Goupil) Van Essens werk. Mogelijk bestelde de kunsthandel schilderijen en aquarellen van landschappen en slootjes met eenden bij hem. Van Essen zei daar zelf over: ‘ik heb veel bestelling op dit werk, ook van die Mauve-achtige dingetjes.’ [afb. e]3

c. Rustende leeuwin, 1885 gedateerd, olieverf op paneel, 40,7 x 51,2 cm, Rijksmuseum Amsterdam (inv.nr. SK-A-2981) (legaat C.D. Reich)
d. Maraboe, 1886 gedateerd, aquarel, 492 x 300 mm, Museum Willet Holthuysen (inv.nr. TA 12533)

Uit recensies blijkt een uitgesproken voorkeur voor de diervoorstellingen en dan met name voor de wijze waarop Van Essen leeuwen en tijgers verbeeldde: ‘[…] de mooie goudbruine kleur van de harige huid is de wellust van zijn penseel.’4 Ook over Van Essens schetsen en studies, in 1927 het onderwerp van zijn solotentoonstelling bij Buffa, was men zeer te spreken omdat daarin het moment goed gevangen was en deze de ‘frischheid van den eersten indruk hebben behouden’, die volgens een recensent nog wel eens verloren ging in zijn grote, ‘minutieus voltooide schilderijen’.5 Hij werd gezien als een veelzijdig talent, maar deze veelzijdigheid had ook een keerzijde. In de loop der jaren was men van mening dat het eigen karakter van de kunstenaar niet voldoende tot uitdrukking kwam in zijn werk. Behalve de succesvolle diervoorstellingen bleef Van Essen overigens ook landschappen schilderen. Later in zijn carrière kwamen daar jachttaferelen en jachtstillevens bij, en wat sentimenteel aandoende hond portretten die hij in opdracht uitvoerde.

e. Eenden aan de waterkant, olieverf op paneel, 15 x 58,5 cm, veiling Den Haag (Venduehuis), december 2017, lot 281

Met Willem Steelink jr. raakte Van Essen al vroeg bevriend en dat zou zijn hele leven zo blijven. Ze etsten samen en trokken erop uit om buiten te schilderen. In Renswoude deelden ze een atelier en in 1892 verhuisden ze met hun echtgenotes naar Scherpenzeel. Tussen 1899 en 1913 woonden Van Essen en zijn vrouw Wilhelmina Christina Gruijters in Den Haag, waar ze hun intrek namen in een huis aan de Statenlaan. Daarna vertrok Van Essen weer naar Scherpenzeel, waar hij in 1936 overleed.

Auteur: Evelien de Visser

Noten

1. In 1898, 1910, 1917 en 1927 werden door Slagmulder solotentoonstellingen bij de kunsthandel Frans Buffa en Zonen georganiseerd.

2. N.H. Wolf, ‘Eere-Tentoonstelling van Werken van N. Bastert en Jan van Essen. Arti et Amicitiae, Amsterdam’, De Kunst (nr. 839), 23 februari 1924, p. 242. Van Essen gaf het jagen op toen hij zich in 1894 per ongeluk in zijn eigen hand schoot bij het beklimmen van een hek. Zijn linkerarm moest worden afgezet en hij kreeg een kunsthand.

3. H.M. Krabbé, ‘Jan van Essen’, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 2 (1897), p. 7.

4. Ongeïdentificeerd krantenknipsel uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant, gedateerd 27 maart 1898 (collectie Persdocumentatie (RKD).

5. Anoniem, ‘Frans Buffa & Zonen. Jan van Essen.’, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9 juni 1927.

Literatuur

  • Aty Brunt, ‘Jan van Essen’, Eigen Haard 7 (17 februari 1912), p. 101.
  • Gio, ‘Jan van Essen’, Algemeen Handelsblad, 27 april 1910.
  • A.C. Loffelt, ‘Tentoonstelling Jan van Essen bij Buffa’, Het nieuws van den dag, 1 april 1898.
  • K. Roodenburg, ‘Johannes (‘Jan’) Cornelis van Essen 1854-1936’, in: tent.cat. Kunstenaars op de Noordwest Veluwe 1880-1930. Een speurtocht, Harderwijk (Veluws Museum) 1992, p. 56-61.

Borne 12 april 2019

Bezoek aan Museum Bussemakershuis (tentoonstelling ‘Een leven lang weven, Kitty van der Mijll Dekker verbonden met Bauhaus’) en rondwandeling langs ’textiel-Spanjaard-herenhuizen’.

Foto’s Eddy Engelsman