Ongekend

10 jaar bijzondere aanwinsten en hun verhalen

2021 februari

  • 10 jaar Rond 1900
  • Van de voorzitter
  • Uitstel excursies
  • Uitnodiging schriftelijke algemene ledenvergadering (ALV)
  • Gezocht: werk van Johanna van Eijbergen
  • Vrouwelijke kunstenaars rond 1900
  • Adco, Erica, Irene en Confido en de NV Groninger Steenfabrieken
  • Nieuwe kunstenaarsmonografieën: Jan Willem (Willy) Sluiter en N.V. Hengelosche Trijpweverij
  • Kunst bij huis: Het dressoir van C.A. Lion Cachet
  • Uitgelicht Drents Museum: Dromerige verstilling in het werk van Johan Cohen Gosschalk
  • Korte mededelingen
  • Boekbesprekingen: Art nouveau in Amsterdam en Liebermann in Amsterdam
  • Nieuwe uitgaven
  • Digitale presentaties van enkele Nederlandse musea
  • Tentoonstellingsagenda

Honsel, De (nieuwe)

(Honselersdijk 1919 - 1935 Haarlem)

De Nieuwe Honsel was een glasatelier voor lampen van gebrandschilderd glas-in-lood en wordt vanwege de kleurrijke, expressieve decoraties geassocieerd met de Amsterdamse School.1 Het atelier werd in 1919 als De Honsel in Honselersdijk opgericht door Hendrik Herens (1893-1934) en Pieter Gerard van Cranenburgh (1893-1971). De twee compagnons leerden elkaar kennen in de meubelzaak die Van Cranenburgh in 1916 in Naaldwijk was begonnen. Van Cranenburgh had eerder als krullenjongen in een timmermanswinkel gewerkt en in het jaar 1909-1910 een avondcursus aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag gevolgd. Herens kwam niet uit de regio en was door zijn huwelijk in Naaldwijk terechtgekomen. Hij had een kunstopleiding aan de ambachtsschool in Tiel doorlopen en volgde in 1914-1915 een avondcursus tekenen aan de academie in Den Haag. Na zijn opleiding was Herens als assistent betrokken bij de restauratie van de uit de zestiende eeuw stammende glas-in-lood ramen van de St. Janskerk in Gouda.

Het embleem van het atelier verwijst naar de eerste werkplaats, die gevestigd was in de oude stallen van het voormalige jachtslot Huis Honselaarsdijk [afb. a]. In 1921 verhuisde De Honsel naar Loosduinen en in 1923 naar Den Haag. Na een faillissement en doorstart ging het atelier in 1924 verder als De Nieuwe Honsel. Het handelsmerk van het atelier was hun zelfbenoemde ‘pyrochrome’ glas. De Nieuwe Honsel bedacht deze term als aanduiding voor het gekleurde, gebrande en gebogen glas dat de firma vervaardigde. Het brandschilderen op zichzelf was niet uniek, maar De Nieuwe Honsel had een nieuw, geheim procédé ontwikkeld. Met transparante emailverf werden motieven op melkglas met de hand geschilderd of met gebruik van sjablonen gespoten waarna de decoraties in het glas werden gebrand en het glas volgens vakgeheim werd gebogen. De Nieuwe Honsel adverteerde over deze productiewijze en de kwaliteit van het ‘pyrochrome’ glas en zette zich af tegen andere glasateliers die vlakke glaspanelen en lakverf gebruikten.

De Nieuwe Honsel werkte met standaard modellen en catalogi maar maakte ook veel unieke ontwerpen voor opdrachtgevers. [afb. b] De vroege ontwerpen van Herens kregen natuurgetrouwe decoraties, maar al snel ging hij over tot grillige en abstracte, kleurrijke decors. [afb. c + d] Eind jaren twintig kwamen er ook motieven die strakker en minder uitbundig van kleur waren. Het atelier had twee ontwerpers in dienst: Frits Woltjes (1903-1934) en Wim Wagemans (1906-1976). 2 Daarnaast had het atelier medewerkers in dienst voor het beschilderen, branden en zetten van het glas. Soms werd er voor de armaturen samengewerkt met andere firma’s, zoals Hero de Groot in Bodegraven en P.G. Duchateau & zonen. 3

Met Duchateau werkte De Nieuwe Honsel aan twee grote opdrachten voor Abraham Tuschinksi: zijn Theater Tuschinski in Amsterdam (1921) en Cabaret dansant La Gaité in Rotterdam (1924). Ook maakten de firma’s samen de lampen voor de lichthal van de in 1926 geopende de Bijenkorf in Den Haag. Naast deze grote opdrachten verkocht het glasatelier veel lampen aan kleinere publieke instellingen en particulieren. Verlichtingsornamenten van De Nieuwe Honsel waren te vinden in theaters, bioscopen, cafés, lunchrooms, restaurants en hotels maar ook huiskamers verspreid over heel Nederland. Met advertenties in kranten, showrooms, stands op beurzen en vertegenwoordigers probeerde het glasatelier potentiële klanten te bereiken [afb. e].

Ondanks deze opdrachten en inspanningen moest De Nieuwe Honsel in 1928 voor de tweede keer faillissement aanvragen. Herens trok zich terug als vennoot en richtte met een koperslager glasatelier Die Haghe op. In 1930 trad hij ook uit dat bedrijf. Tot zijn overlijden in 1934 maakte hij op kleine schaal lampen in Naaldwijk. De Nieuwe Honsel werd na het faillissement opgekocht door Heybroek’s Groothandel, een firma voor glas- en lampenartikelen met verschillende vestigingen in Nederland en Nederlands-Indië.4 De werkplaats werd ondergebracht in Heybroek’s metaalwarenfabriek in Haarlem. Van Cranenburgh werd bedrijfsleider van ‘Afdeeling De Nieuwe Honsel’ en Woltjes bleef aan als ontwerper. De specifieke productiewijze werd in stand gehouden en naast nieuwe ontwerpen werd een groot deel van de bestaande modellen en decoraties overgenomen. Tot circa 1935 werden onder de naam De Nieuwe Honsel lampen van gebrandschilderd glas geproduceerd.

Lampen van De Nieuwe Honsel zijn geliefd onder verzamelaars en duiken dikwijls op bij veilingen en kunsthandels. Het Nederlands Openluchtmuseum bezit een lamp van het atelier. [afb. f] Het Stedelijk Museum Amsterdam besteedde tijdens de expositie en in de catalogus Wonen in de Amsterdamse School in 2016 aandacht aan De Nieuwe Honsel en stelde lampen uit particulier bezit, catalogi en ontwerpschetsen tentoon.

Auteur: Marthe Kes

Gebaseerd op de bachelorscriptie Decors vol van levend schijnsel. Glasatelier De Nieuwe Honsel en de Amsterdamse School (Leiden, 2015).

Noten

1. Naast lampen ontwierp het atelier soms ook glas-in-lood ramen. In het privé-archief van de erven Herens heb ik enkele ontwerpen aangetroffen. Van één ontwerp is zeker dat deze ook is uitgevoerd: een raam dat in 1927 werd ontworpen voor Heck’s lunchroom in Den Haag is op een foto uit 1940 te zien. Naar alle waarschijnlijkheid bestaat het raam niet meer: de lunchroom werd in 1960 opgedoekt en sindsdien is het pand verbouwd en is er een fastfoodketen in gevestigd.

2. Frits Woltjes werkte vanaf 1921 voor De Honsel, Wim Wagemans begon als glazenier en werd rond 1925 gepromoveerd tot ontwerper. Beiden hadden aan de academie in Den Haag gestudeerd en waren lid van de Studiebent, een kunstenaarsgroep van de academie die tentoonstellingen met werk van de leden organiseerde.

3. Volledige naam van de firma was G. Duchateau & Zonen, Electrische fabriek van werken in brons, koper, zink, lood, enz. Kunstsmederij, constructiewerken, kopergieterij. A.C.M. Duchateau, een van de zonen, was in 1924 financier van de doorstart en sindsdien vennoot van De Nieuwe Honsel.

4. Het bedrijf bestaat nog steeds onder de naam Technische Unie en is tegenwoordig een groothandel voor installateurs.

Literatuur

Frans Leidelmeijer, ‘Gebrandschilderde lampen. De Honsel, De Nieuwe Honsel en Die Haghe’ in: Kunst & Antiek Journaal: maandblad voor de verzamelaar en handelaar in kunst & Antiek, 1997, juni nr. 6 jaargang 3.

Ingeborg de Roode en Marjan Groot (red.), cat. tent. Wonen in de Amsterdamse School. Ontwerpen voor het interieur 1910-1930, Amsterdam 2016.

Siekman, Klaas Azn.

(Leegkerk 1878 – 1958 Zuidhorn)

a. Klaas Siekman

Klaas Siekman Azn. werd opgeleid tot architect en waterbouwkundige aan de ‘Avondschool voor ambachtslieden’, de ‘Burgeravondschool’ in Groningen en bij Rijkswaterstaat. In vaders timmer- en aannemingsbedrijf ontstond zijn vakmanschap [afb. a]. Dankzij zijn praktische bouwkennis en creatieve talenten leverde hij mooie, hoogwaardige, duurzame bouwwerken af. Met veel aandacht voor de binnenkant: trapleuningen, houtsnijwerk, kozijnen en deuren.

Veelzijdig
In 1907 vestigde Siekman zich als zelfstandig architect en waterbouwkundige. In het Westerkwartier, het westelijk deel van de provincie Groningen, heeft hij van 1907 tot 1947 allerlei functies vervuld: als waterbouwkundige en opzichter bij vele waterschappen, als planontwikkelaar, als bouwkundig opzichter voor zes gemeenten, als directeur van een tekenschool en als architect en hoofd van zijn architectenbureau dat ongeveer driehonderdtien bouwwerken heeft gerealiseerd. Elf gebouwen van zijn hand kregen de status van rijksmonument. Vanwege zijn vakmatige kwaliteiten en met behulp van zijn omvangrijke sociale netwerk was hij een veel gevraagd architect, ook omdat hij een deskundige en sociaal vaardige probleem- en conflictoplosser was. Omdat hij integer en een vriendelijk man was kon hij al die rollen toch tegelijkertijd vervullen.

Siekman ontwierp onder meer enkele gemeentehuizen (o.a. in Grijpskerk en Zuidhorn), een belastingkantoor, een marechausseekazerne, pastorieën, woningen waaronder veel sociale woningbouw en woon-winkelpanden voor middenstanders. Vooral op de dorpen Zuidhorn en Noordhorn heeft hij zijn stempel gedrukt.

Stijlen
In de veertig jaren van Siekmans carrière wisselden de toen gangbare architectuurstijlen elkaar af, al overlapten ze elkaar ook. De Chaletstijl, geïnspireerd op de Zwitserse bouwkunst, de Nieuwe Kunst/Art nouveau en de latere expressionistische, uitbundige Amsterdamse School volgde hij alleen door elementen uit die stijlen toe te passen. Siekman was terughoudend in het navolgen van al die stijlen. Een vernieuwer was hij niet. Hij was ook geen lid van de vooruitstrevende kunstenaarsvereniging De Ploeg, waarvan aantal andere Groninger architecten als Egbert Reitsma wel lid waren. Van een architectenvereniging, zoals de BNA (Bond van Nederlandse Architecten), was hij evenmin lid. Pas in 1938 werd hij lid van de Groningsch-Drentsche Architectenvereeniging.

b. K. Siekman, Openbare Vakteekenschool, De Gast 25, Zuidhorn, 1908

Oeuvre
De tekenschool in Zuidhorn waarvan Siekman directeur was, heeft hij in 1908 zelf ontworpen. Een opvallend kleurrijk gebouw met sterke kleurcontrasten in de witgeschilderde muren met roodgekleurde ‘gekartelde’ randen in het siermetselwerk [afb. b]. Dergelijke kleurcontrasten zijn kenmerkend voor zijn vroege werk. Veel gevels zijn deels van rode baksteen (meestal de onderbouw) en deels wit gepleisterd.

De gebouwen uit zijn beginperiode kunnen Overgangsarchitectuur genoemd worden, met sporen van de Chaletstijl, de Nieuwe Kunst en de Engelse Landhuis- of cottagestijl. Voorbeeld: een woonhuis in Noordhorn uit 1911, een rijksmonument met een uitbouw of serre, zoals in veel van zijn woonhuizen [afb. c en d]. De vele ramen met uitzicht naar buiten zijn Siekmans handelsmerk. Ze zorgen voor een ruimtelijke beleving.

Een ander voorbeeld is de symmetrische villa in Zuidhorn uit 1913 [afb. e]. Een wit gebouw met heldere rode bakstenen in de onderbouw en fel gekeurde kozijnen met glas-in-loodramen in de erkers. In 1938 door Siekman in tweeën gesplitst.

e. K. Siekman, De Gast 12-14, Zuidhorn, 1913/1938

Siekman volgde niet de architectuurtrend van het Nieuwe Bouwen. Niettemin was hij in 1925 uitvoerend architect van een functionalistische, kubistische witte villa Linea Recta in Zuidhorn van L.C. van der Vlugt, die samen met Brinkman de Van Nelle-fabriek in Rotterdam heeft ontworpen.

In hetzelfde jaar, 1925, ontwierp Siekman een villa in Zuidhorn [afb. f]. Wit gepleisterde gevels boven de ramen, met daaronder heldere, rode baksteen.

In de periode na 1925 volgde hij meer de tijdgeest van de strakke ‘jaren dertig’ huizen, met als voorbeeld een woning in Paterswolde uit 1934 [afb. g].

Sociale woningbouw
Als planontwikkelaar en architect ontwierp Siekman sociale woningen in verscheidene plaatsen, onder andere in Bedum en Zuidhorn. Twee buurten in Hoogkerk springen er uit. In de Halmbuurt bouwde hij in 1914 zesendertig woningen voor de strokartonarbeiders. Ook hier het kenmerkende contrasterende kleurgebruik van helder rode Groninger baksteen in de onderbouw, en daarboven witgeverfde kalkzandsteen met boogjes van rode bakstenen [afb. h]. In 1919-1920 volgde een complete wijk met zesenzeventig arbeiderswoningen naast de suikerfabriek, in de volksmond de Suikerbuurt genoemd. Beide wijken zijn volgens de idealen van de ‘tuinwijk’ gebouwd, met een grote variatie aan typen woningen.

h. K. Siekman, Zuidersingel/Middenweg, Halmbuurt, 1914

Glas van Bouvy
In veel woningen uit de periode 1907-1926 zitten ramen met geëtste voorstellingen in hal- en serredeuren, en in vrijwel alle woningen glas-in-loodramen van de Glasfbriek Bouvy uit Dordrecht. Deze ramen werden bijna nooit gesigneerd. Uitzonderlijk is dat één geëtst raam met twee reigers gesigneerd is met ‘Bouvy. Dordt.’, in villa Zonnehof, een rijksmonument in Grijpskerk uit 1915.

Auteur: Eddy Engelsman
gebaseerd op: Bertus Fennema, Klaas Siekman Azn. (1878-1958), Architect en waterbouwkundige – Vakman van formaat, NoordPRoof Producties, Bedum, 2020. Foto’s: Harry van der Werff

Literatuur
Laura Roscam Abbing, De Koninklijke Nederlandsche Glasfabriek J.J.B.J. Bouvy, Dordrecht 1854-1926 – leverancier van vensterglas, Uitgeverij Het Dochterhuis, Den Haag 2019

Hem, Piet van der

(Wirdum, 1885 – 1961, Den Haag)

a. Winterbergen / Anefo, Schilder Piet van der Hem, 9 september 1950, glasnegatief, Nationaal Archief / Fotocollectie Anefo

‘Ik heb mijn leven lang hard gewerkt en omdat ik mijn vak goed ken, kan ik behoorlijke dingen maken. Maar ik denk niet dat iemand een proefschrift over mijn werk zal schrijven. Ik denk niet dat ze wakker zullen liggen of Van der Hem met een streepje rood dit of dat bedoeld heeft. Gelukkig maar.’1 Dit zijn de nuchtere woorden van Piet van der Hem op latere leeftijd. Van der Hem maakte naam als modernist en legde zich later toe op het schilderen van traditionele portretten [afb. a]. Toch volgde hij naar eigen zeggen ‘een vaste koers’.2 Zijn interesse voor het verbeelden van de mens vormt de rode draad in zijn carrière.

Piet van der Hem werd op 9 september 1885 geboren in het Friese dorp Wirdum. Hij en zijn broer verloren op jonge leeftijd hun beide ouders, waarna ze werden opgevoed door hun oom en tante in Leeuwarden. Van der Hem voltooide daar in 1903 de H.B.S, waar hij uitblonk in tekenen. Zijn tekenleraar Hans Bubberman spoorde hem aan om een acte middelbaar tekenen te halen aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam. In september 1903 vestigde Van der Hem zich in de hoofdstad om zijn ambitie tot kunstenaar te verwezenlijken. De studie vond Van der Hem erg schools maar rondde hij wel af. In oktober 1904 deed hij toelatingsexamen voor de Rijksakademie van Beeldende Kunsten, waar hij tussen 1905 en 1907 de dagopleiding volgde.

In deze studiejaren ontmoette Van der Hem een aantal goede vrienden, waaronder de kunstenaars François Hoogerwaard en Bon Ingen-Housz. Samen met hen vertrok Van der Hem in 1907 naar Parijs, waar hij een eenvoudig atelier in de kunstenaarswijk Montmartre betrok.3 ‘Zijn interesse ging vooral uit naar het tekenen en schilderen van de mensen in het moderne straat- en uitgaansleven: circusartiesten, clowns, danseressen en opgedofte vrouwen en mannen uit het losbandige nachtleven.4 Hij sloot hiermee aan bij de thematiek in werk van oudere kunstenaars zoals Henri Toulouse-Lautrec en de Nederlandse kunstenaars Kees van Dongen en Jan Sluijters, die al eerder in Parijs werkzaam waren.5

b. Piet van der Hem, Moulin Rouge, ca. 1909, olieverf op doek, 81 x 100 cm, particuliere collectie

Na anderhalf jaar keerde Van der Hem terug naar Amsterdam waar hij zijn Parijse studies verder uitwerkte. In 1909 debuteerde hij op de tentoonstelling van de kunstenaarsvereniging Sint Lucas.6 Het vernieuwende werk van de Amsterdamse luministen Sluijters, Leo Gestel en Piet Mondriaan met felle kleuren in losse verftoetsen was hier ook te zien.7 Dit was een inspirerende omgeving en Van der Hem schilderde vanaf dat jaar ook enige tijd in een gematigd luministische schildertrant. Illustratief hiervoor is het schilderij Moulin Rouge, dat is opgebouwd uit vele kleine streepjes, felle kleuraccenten en sferische lichteffecten [afb. b]. In Amsterdam had Van der Hem niet alleen aandacht voor elegante scènes uit de mondaine en demi-mondaine wereld maar ook voor de mensen in de volksbuurten. Net als in Parijs ging zijn interesse hierbij uit naar het weergeven van mensen in levendige en anekdotische scènes.8 Hartjesdag in de Jordaan is hiervan een goed voorbeeld [afb. c]. Ook tijdens de vele reizen die hij maakte tussen 1910-1914 naar Rome, Parijs, Moskou, Sint Petersburg en Madrid legde hij de lokale bevolking op typerende wijze vast.9

c. Piet van der Hem, Hartjesdag in de Jordaan, 1909, olieverf op doek, 98 x 128 cm, Singer Laren, schenking Collectie Nardinc

Tussen 1909 en 1913 had Van der Hem een aantal succesvolle tentoonstellingen – onder andere bij de Kunsthandel Boussod, Valadon & Cie – die veel positieve reacties ontvingen.10 Door het werk dat Van der Hem in deze periode exposeerde, werd hij voor korte tijd tot een van de vertegenwoordigers van het Amsterdams luminisme gerekend.11 Met name zijn onderwerpskeuze werd destijds als modern gezien.12 In tegenstelling tot zijn meer avant-gardistische tijdgenoten bleef Van der Hems schilderstijl en kleurgebruik altijd sterker aan de realiteit gebonden. ‘Ik was modern, maar niet extreem’, zo memoreerde Van der Hem jaren later.13

d. Piet van der Hem, Amerika’s weifelingen, lithografie, bijvoegsel van De Nieuwe Amsterdammer, nr. 35, 28 augustus 1915, Drents Museum

In 1918 verhuisde Van der Hem naar een groot huis aan de Johan van Oldebarneveltlaan in Scheveningen. Vanaf dat moment legde hij zich voornamelijk toe op het schilderen van natuurgetrouwe portretten in opdracht van welgestelde Amerikanen en Nederlanders. Zo verwierf hij bekendheid als societyportrettist met het groepsportret Het kabinet Cort van der Linden 1913-1918 (1922) en het statieportret van De koninklijke familie (1925/1926).

Naast zijn schilderwerk maakte Van der Hem tot 1945 veel boekillustraties, affiches, reclameplaten en politieke spotprenten in opdracht. De politieke prenten die hij maakte voor De Nieuwe Amsterdammer (1914-1918), De Haagsche Post (1920-1935) en De Haagsche Courant (1941) zijn vooral bekend.14 [Afb. d] Van der Hem overleed in 1961 op 75-jarige leeftijd. Zijn werk bevindt zich onder andere in de collecties van het Drents Museum, Singer Laren, Stedelijk Museum Amsterdam en het Rijksmuseum.

Auteur: Roby Boes

Noten
1. Gerth van Zanten, ‘Matineus gesprek met de 75-jarige Piet van der Hem’, De Telegraaf, 10 september 1960, 7.

2. Anne Berendsen, ‘Portretten vol allure door een beminnelijk schilders. Piet van der Hem.’ Het Vaderland, 3 september 1955, 14.

3. Christel Aaftink en Henk Vledder, cat.tent. Piet van der Hem, Van Modernist tot Portretist, Kortenhoef 2005, 10-11.

4. De journalist Tom Schilperoort bezocht Van der Hem in Parijs en schreef hier uitgebreid over in 1913. Zie Tom Schilperoort, ‘P. van der Hem.’, in: cat.tent., Tweede Tentoonstelling P. van der Hem, Boussod, Valadon & Cie, Den Haag 1913, 7.

5. Aaftink en Vledder 2005, 12-13; Zie bijvoorbeeld ook Anita Hopmans, ‘Kees van Dongen. Sociaal engagement en sensuele vrouwen in Montmartre’, in: Mayken Jonkman (red.), cat.tent. Nederlanders in Parijs 1789-1914, Bussum / Amsterdam 2017, 202-217.

6. Germa van Heerbeek en Thom Mercuur, cat.tent. Piet van der Hem 1885-1961, Leeuwarden 1987, 15 en 19.

7. Zie voor meer informatie over het Amsterdams luminisme: A.B. Loosjes-Terpstra, Moderne kunst in Nederland 1900-1914, Utrecht 1987 (herdruk uit 1959), 67-68.

8. Aaftink en Vledder 2005, 14-15.

9. Aaftink en Vledder 2005, 17-23.

10. Loosjes-Terpstra 1987, 119.

11. Heerbeek en Mercuur 1987, 29.

12. Loosjes-Terpstra 1987, 93-94.

13. Berendsen 1955, 14.

14. Aaftink en Vledder 2005, 26-28.