Adco, aardewerkafdeling van de NV Groninger Steenfabrieken

(Groningen ca. 1919 - 1976 Groningen)

De naam Adco is afgeleid van Ada en Coco de namen van de dochters van Geuchien Cornelis Limborgh Meijer directeur van de NV Groninger Steenfabrieken.

Adco aardewerk is tot de Tweede Wereldoorlog streng, strak van vorm en tijdloos. Het is mooi handwerk. De nadruk ligt op vazen.

De provincie Groningen met zijn vette klei had eeuwenlang steenfabrieken. Het was een lucratieve investering. Op het hoogtepunt in 1880 waren er 61 steenfabrieken. Begin 1900 fuseerden fabrieken in Onderdendam, Winsum, en twee fabrieken in Ruischerbrug en ontstond de NV Groninger Steenfabrieken, te Ruischerbrug.

Adco 24-gaats krokuspot. Deze pot is gemerkt. Dit ADCO merkteken werd gebruikt van 1938 tot 1965. Dezelfde potten komen ook voor met het Gst merkteken. Deze zijn eerder gemaakt, tussen 1923 en 1931. Van 1931 tot 1938 werd een kleiner merkteken gebruikt. De krokussen zijn Jeanne d’Arc.

Na de Eerste Wereldoorlog en de Griepepidemie van 1918/1919 was de baksteenindustrie ingestort. De NV Groninger Steenfabrieken moest nieuwe wegen zoeken. Alleen stenen en dakpannen was te eenzijdig. Het meest succesvol leek de productie van aardewerk. In 1919 ontstond de afdeling aardewerk van de NV Groninger Steenfabrieken. Ervaren Friese pottenbakkers werden overgenomen van een pottenbakkerij in de stad Groningen. Daarnaast werden buitenlandse keramisten aangetrokken. Een daarvan was Fritz Rehfeld. Hij kwam in 1922 uit Berlijn naar Ruischerbrug.

Vazen gemerkt met het Adco teken van 1938 tot 1965. Model 1012 (geel), hoogte ± 20 cm en model 1014 (groen), hoogte ± 16 cm (foto: Botterweg Auctions Amsterdam).

In de aardewerkfabriek werd aanvankelijk (1920-22) vooral gebruiksaardewerk, stooftesten, komforen, koppen en beslagkommen gemaakt. Een deel van deze producten was tot 1931 gemerkt met het Gst (Groninger Steenfabrieken) teken. Na 1923 werd meer sieraardewerk, een luxer product, geproduceerd. Deze producten werden voorzien van modelnummers. Dit nieuwe assortiment kwam tot stand door de inbreng van de uit het buitenland aangetrokken pottendraaiers. Met deze producten werd veel succes geboekt. Wie de modellen ontworpen heeft is onbekend. Naast eigen Gst-aardewerk had de fabriek de vertegenwoordiging van enkele gerenommeerde Duitse bedrijven. Een hiervan was de HAËL-Werkstätte, met Margarete Heymann als ontwerper. Zij was in 1920/21 leerling van de keramiekafdeling in Bauhaus. Deze vertegenwoordiging door de NV Steenfabrieken duurde tot 1930/1931. In het aardewerk van deze Werkstätte was de invloed van Bauhaus duidelijk herkenbaar.

Het aardewerk van de NV Groninger Steenfabrieken werd vanaf 1930 op de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs in Utrecht gepresenteerd. Pas in 1931 werd het Adco merkteken gedeponeerd. Het Gst-merk werd niet langer gebruikt. Het aardewerk sluit prachtig aan bij het strakke glas van de Glasfabriek Leerdam uit de jaren-20, de vormen toegepast door De Stijl, en binnen Bauhaus zouden de vazen niet misstaan.

Vazen gemerkt met het Adco teken van 1938 tot 1965. Model 1016 (oranje), hoogte ± 18 cm en model 1033 (turquoise), hoogte ± 16 cm (foto: Botterweg Auctions Amsterdam).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden op last van de Duitse bezetters huishoudelijke artikelen gemaakt, vooral inmaak- en vetpotten. In de jaren-50 werd de productie van zowel huishoudelijk aardewerk als sieraardewerk snel weer opgepakt. De fabriek mechaniseerde en ging mee in de vaart der volkeren. Er werden gegoten producten gemaakt zoals vaasjes en kannetjes en een ruim assortiment aan toeristenartikelen. Financieel gezien waren de jaren-50 topjaren, creatief gezien was het armoede.  In 1958 werd een nieuwe fabriek geopend. Er werd verder geautomatiseerd en de productie werd massaproductie van sierpotten en bloembakjes. Er was overcapaciteit die werd gebruikt om sierpotten te produceren voor de Faïence en Tegelfabriek Westraven, eigendom van de Porceleyne Fles. Was het Gst- en Adco-aardewerk van voor de Tweede Wereldoorlog vooral sober van vorm zonder decoratie, de sierpotten uit de jaren-60 hadden een bewerkt oppervlak en waren gedecoreerd.

Adco sierbloempotten niet gemerkt. Afgebeeld is model 2116 met het decoratie Picasso. Deze potten waren populair in de jaren-60 (foto: Botterweg Auctions Amsterdam).

In 1972 werd Adco overgenomen door De Porceleyne Fles. Het buitenland kon de massaproducten goedkoper leveren en in 1976 ging Adco failliet.

Geïnspireerd door het Adco-succes in de vooroorlogse jaren waren er mensen die brood zagen in een eigen aardewerkfabriek.
De Ceramiek en Aardewerkfabriek Erica in Hoogezand werd in 1932 opgericht door de gebroeders Nijborg samen met Fritz Rehfeld, die daarvoor bij Adco werkzaam was. De producten van Erica lijken sterk lop die van Adco. Erica was een duidelijke concurrent van Adco.

Merktekens v.l.n.r. van Erica, Wenco en Confido.

Kopieerde Fritz Rehfeld bestaande Adco modellen of waren het zijn eigen ontwerpen, die al bij Adco in gebruik waren?  Het aardewerk van Erica werd in 1933, net als dat van Adco gepresenteerd op de Koninklijke Jaarsbeurs in Utrecht door de NV v/h Wortelboer & Co te Groningen. Na onenigheid met de gebroeders Nijborg gingen Wortelboer-directeur Groenveld en Rehfeld samenwerken. Op de jaarbeurs in 1937 was er Wenco-aardewerk van Wortelboer. Het was gemaakt naar modellen van Rehfeld en gedraaid en gebakken bij Adco. De Wenco-producten vertonen gelijkenis met de vroege Gst/Adco-producten.

De aardewerkfabriek Irene in Hoogezand werd in 1939 gestart door de partner van Rehfeld, Anna Marie Buchmeijer. Rehfeld werd in 1943 medefirmant. De ongemerkte producten lijken op die van Adco en Erica. De fabriek Irene was een belangrijke leverancier van keukenaardewerk aan de HEMA. In 1954 werd de fabriek Irene verkocht aan Confido, waar Rehfeld bleef werken tot zijn dood in 1967. Pottenbakkerij Confido was in 1947 opgericht door oud-werknemers van Adco. Deze fabriek was gevestigd in de oude melkfabriek in Harkstede en later in een fabriek in Westerbroek. Er werden vaasjes, bloempotten, bakjes en kleine krokuspotjes gemaakt. In 1975 werd het bedrijf overgenomen door Jonita uit Gouda.

Auteurs: Sytske Welling-Wester en Gjalt W. Welling

Literatuur en collecties

Het Nationaal Keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden bezit een aantal Adco-objecten, evenals het Groninger Museum. Het Rijksmuseum Twenthe is in het bezit van een Adco vaas.

A. van der Meulen en P. Smeele, Adco. De afdeling aardewerk van de NV Groninger Steenfabrieken 1919-1976, Vormen uit vuur 182/183 (2003)

Kerckhoff, Emilia Maria Francisca (Emilie) van

(Zwolle 1867 - 1960 Blaricum)

a. Jan Veth, Portret van Emilie van Kerckhoff, 1900, potlood, zwart en rood krijt, witte dekverf, h 603mm × b 467mm, Rijksmuseum.

Emilia Maria Francisca (Emilie) van Kerckhoff werd op 26 januari 1867 in Zwolle geboren als zesde van zeven kinderen. [afb. a] Het gezin behoorde tot de gegoede burgerij: Van Kerckhoff genoot een opvoeding waarin kunst en cultuur een voorname rol speelden en haar vader was rechter in Arnhem.1 Op haar achttiende ging Van Kerckhoff naar Den Haag, waar ze tussen 1885-1891 leerling aan de Academie van Beeldende kunsten was.

Na haar opleiding was Van Kerckhoff actief als naaldkunstenares en ontwierp ze ex libris en boekomslagen, zoals die voor Afgoden van Anna Ekker in 1897. [afb. b] Ze exposeerde op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 in Den Haag met drie boekbanden, geborduurde kussens, een paneel voor een haardscherm en een ontwerp voor een schoorsteenkleed. Van Kerckhoff verkocht haar boekbanden in Den Haag bij De Wekker, een door vrouwen opgerichte winkel voor huisarbeid en reformkleding.2 Ook was ze direct na oprichting in 1900 als sierkunstenares kort aan het ’t Binnenhuis verbonden. In deze periode leerde Van Kerckhoff haar levensgezellin kennen, de beeldhouwer Saar de Swart. Ze namen in mei 1898 hun intrek in villa ‘De Hoeve’ in kunstenaarsdorp Laren en ontvingen daar prominente schrijvers, componisten en kunstenaarsvrienden zoals Alphons en Elsa Diepenbrock, Gustav Mahler en Lodewijk van Deyssel. Het echtpaar Singer en Henriette Roland Holst waren buren.

In de jaren die volgden was Van Kerckhoff vooral actief als schrijver: ze was vanaf 1906 betrokken bij de eerste jaargangen van het tijdschrift De vrouw en haar huis en publiceerde vanaf 1909 meermaals in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift over musea en dans- en volkskunst3. Daarnaast was Van Kerckhoff actief bij de Hilversumsche Kunstkring en ontwierp ze in 1907-1908 dameskleding.4

Van Kerckhoff reisde in 1910-1911 naar Nederlands-Indië en maakte daar aquarellen en tekeningen van de inwoners, flora en fauna [afb. c-e]. Na terugkomst verwerkte Van Kerckhoff haar reiservaring in woord en beeld in het boek Java. Beelden van volksleven en bedrijf (1912).5 Mogelijk werd ze naar aanleiding van haar reis en boek gevraagd als lid van de sub-commissie Koloniën van de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913. Deze tentoonstelling werd door de vrouwenbeweging georganiseerd en toonde de vooruitgang van de positie van de Nederlandse vrouw in de afgelopen honderd jaar. Van Kerckhoff zond ook werk in voor de afdeling beeldende kunst.

d. Emilie van Kerckhoff, Orchideeën, potloodtekening met waterverf,
238 x 318 mm, Singer Laren.

In 1914 vertrok Van Kerckhoff naar Rome en vier jaar later vestigde ze zich op Capri, waar ze in het dorp Anacapri de villa ‘Casa Surya’ liet bouwen.6 Na een rondreis op het Italiaanse vasteland publiceerde Van Kerckhoff in 1923 haar tweede boek, Oud-Italiaansche villa’s, tuinen en parken. Reislust bracht Van Kerckhoff in de jaren die volgden buiten Europa: ze keerde terug naar Nederlands-Indië en bezocht Egypte, India, Sri Lanka, Nepal, Bhutan en Maleisië. Tijdens deze reizen legde Van Kerckhoff haar indrukken vast in schetsboekjes en reisdagboeken, die zich tegenwoordig in de collectie van het Nationaal Museum van Wereldculturen bevinden.

In 1954 verhuisde Van Kerckhoff terug naar Nederland en nam ze haar intrek in een rusthuis in Blaricum. Op initiatief van haar oude buurvrouw Anna Singer werd Van Kerckhoff in 1957 ter ere van haar negentigste verjaardag een solotentoonstelling in Hotel Hamdorff in Laren aangeboden.7 Uit de nalatenschap van Anna Singer bevinden zich nog 15 werken van Van Kerckhoff in de collectie Singer Laren, waaronder het borduursel De Wilde Zwanen, dat ze in 1913 voor de gelijknamige villa van het echtpaar Singer maakte. [afb. f] Van Kerckhoff overleed op 24 oktober 1960 op 93-jarige leeftijd.

Auteur: Marthe Kes

Noten

1. Jaap Versteegh, ‘’Pruikeling’ op reis. Emilie Kerckhoff, illustratrice, grafisch ontwerpster en schrijfster’, in: De Boekenwereld. Magische Miniaturen, jaargang 34 nummer 1 2018, pp. 52-55, p. 52.

2. ‘Haagsche Kroniek. Huisarbeid en Reformkleeding’, in: Algemeen Handelsblad, 21 mei 1899.

3. Marjan Groot, Vrouwen in de Vormgeving, Rotterdam 2007, pp. 36.

4. Ton van Kalmthout, Multidisciplinaire kunstkringen in Nederland tussen 1880 en 1914, Hilversum 1998, p. 158; Groot 2007, p. 496.

5. Dit boek werd in 1920 opgenomen in Tentoonstelling van oude en nieuwe boekkunst in de Nederlanden in het Gemeentemuseum in Den Haag en het Stedelijk Museum te Amsterdam.

6. De Swart kwam rond 1922 ook naar Capri en verbleef de eerste paar jaar in een pension in het dorp Anacapri. In 1927 liet Van Kerckhoff in de tuin een atelierwoning voor De Swart bouwen, waar zij tot haar dood in 1951 woonde. Jaap Versteegh schreef over de relatie van Van Kerckhoff en De Swart in: Jaap Versteegh, ‘De karmische band tussen Emilie van Kerckhoff en Sara de Swart’, in: Tijdschrift voor biografie, najaar 2015 jaargang 4 nr. 3 pp. 14-22.

7. Versteegh 2018, p. 55.

Berg, Else

(Ratibor 1877 – 1942 Auschwitz)

Else Berg ziet als dochter van een Joodse sigarenfabrikant het levenslicht in Ratibor, het toenmalige Pruisen, nu Polen. Ze komt uit een welvarend liberaal gezin en volgt een kunstopleiding in Berlijn (ca. 1895-1900), mogelijk bij de schilder Arthur Kampf. Vermoedelijk zijn dit privélessen, vrouwen mochten immers niet aan de academies studeren. In 1908 of 1909 vertrekt ze samen met haar Nederlandse verre neef Samuel Schwarz (1876-1942), tevens kunstschilder, naar Parijs. Hier ontdekt ze het neo-impressionisme, kubisme en fauvisme. Ongeveer een jaar later vestigen ze zich samen in Amsterdam. Hoewel ze altijd op separate adressen ingeschreven staan, treden Schwarz en Berg op 21 april 1920 in het huwelijk. Haar naturalisatie tot Nederlander volgt in 1924. Ze verblijven vaak in Schoorl en Bergen, waar Berg varieert op het Bergense School-expressionisme.

a. Landschap te Mallorca, 1914, olieverf op doek, Centraal Museum Utrecht.

De vele reizen naar het buitenland vormen vaak de opmaat voor een nieuwe thematiek of andere stilistische aanpak in Bergs werk, dat schilderijen, aquarellen, pastellen, houtsneden en tekeningen omvat. Bepalend zijn onder andere de verblijven in Mallorca in 1913 en 1914 met schilder Leo Gestel en zijn vrouw An Overtoom. Gestels kubistische vormentaal en lumineuze kleurvlakken beïnvloeden haar artistieke ontwikkeling sterk (afb. a). Ook andere reizen zijn van invloed. Waar bezoeken aan de streek bij Luik leidden tot werken met mijnwerkers en hun gezinnen in houtskool en zwart krijt, brachten periodes in Limburg meer vreugde, wat naïviteit en blauwgroenen in haar werk. Ook de reizen naar voormalig Joegoslavië zijn van wezenlijk belang. Haar laatste reis in de Balkan is in haar woorden een periode “…die mij in vele opzichten een openbaring was, mij sterker beïnvloed dan voorafgegane reizen…”1. Het mondde uit in werken als Servisch kindje (1931) en Twee vrouwen (1935). [afb. b]. Overige geliefde bestemmingen die haar werk beïnvloedden zijn Frankrijk, Spanje en Italië.

De eerste groepstentoonstelling met werk van Berg is in 1912 in de Kunstzalen Roos te Amsterdam. Vele groepstentoonstellingen volgen, waaronder bij St. Lucas, de Moderne Kunstkring, De Onafhankelijken en het Stedelijk Museum Amsterdam, vaak samen met Schwarz. Internationale groepstentoonstellingen zijn er onder meer in het Grand Palais in Parijs, de Phillips Gallery in Londen en Palais dex Beaux-Arts in Brussel. Daarnaast weet Else Berg zo’n twaalf solotentoonstellingen te organiseren, waarvan drie in haar atelier. De eerste is in 1918 bij kunsthandel Walrecht in Den Haag. Gezien de vele vermiste werken is de exacte omvang van haar oeuvre onbekend. Haar werk varieert van landschappen, portretten, naaktfiguren, boerenleven, dorpsgezichten, voorstellingen van mijnwerkers tot de wereld van circus en kermis. Haar werk vertoont verwantschap met het expressionisme, luminisme, fauvisme en kubisme, esoterie en realisme. Zeveranderde zeer regelmatig van stijl en bleef experimenteren. Waar ze in het begin geabstraheerd en decoratief en later hoekiger werkte, kende ze een ‘mystiek-expressionistische’ fase tussen 1915 en 1920. Daarnaast houden tot begin jaren 1920 afwisselend het katholicisme (zoals in de Madonna met kind, 1915, afb. c), vruchtbaarheid (de serie tekeningen Droombeeld) en esoterie haar bezig (Zittende peuter, ca. 1917). Haar interpretatie van esoterie en spiritualiteit – geliefde thema’s in het begin van de 20e eeuw – is persoonlijk en krachtig: zo combineert ze theosofische symbolen met meer christelijke symbolen, zoals in Zelfportret met blauwe jurk [afb. d]. Net als tijdgenoten geeft ze begin jaren 1920 uitdrukking aan wat leeft onder ‘het volk’, zoals in haar Belgische werk. Hierbij gaat het haar niet zozeer om de ideologie maar om het idioom. Andere werken uit de jaren ’20 zijn een interpretatie van het zakelijk realisme, zoals Zelfportret met penselen (ca. 1924-34) en Zelfportret uit 1925, die gelijkenis vertonen met werk van Charley Toorop uit deze periode. Reizen naar Italië en de Balkan begin jaren ’30 veranderen haar palet, thematiek en schilderstijl wederom. Na 1930 maakt ze (weer) weelderigere, droomachtige voorstellingen waarin ze alledaagse taferelen op een onalledaagse manier verbeeldt. Ondanks de veranderingen in stijl of thematiek behoudt haar werk door de jaren heen iets ‘eigens’.

Berg en Schwarz, ook wel Mommie genoemd (afb. e), hebben een groot netwerk van schilders, architecten en beeldhouwers. Ze maken deel uit van een groep Amsterdamse-Bergense schilders die elkaar goed kennen, vaak op dezelfde plekken werken en stijlelementen, kleurgebruik en thema’s van elkaar overnemen. Dit zijn onder meer Piet Kramer, Charley Toorop en Tine Baanders. Berg is bovendien lid van De Onafhankelijken, de Vereeniging Sint Lucas, de Hollandsche Kunstenaarskring (in 1932 als vicevoorzitter) en de Moderne Kunstkring. Tot 1941 zenden Berg en Schwarz werk in voor de Hollandsche Kunstenaarskring. Na een laatste expositie in dat jaar keert Berg zich echter af van deze vereniging, die zich conformeert aan de bezetter. Tussen 1941 en 1942 duiken zij en Schwarz onder in Baambrugge. Op 12 november 1942 worden ze opgepakt in hun huis aan het Sarphatipark in Amsterdam, waar Berg haar laatste werk maakt: Wintergezicht op Sarphatipark vanuit atelier. Op 16 november volgt hun deportatie via Westerbork naar Auschwitz, waar ze op 19 november de dood vinden.

Het Frans Hals Museum haalt de kunstenares in 1989 uit de vergetelheid met een solotentoonstelling. In 2012 volgt een tentoonstelling over Berg en Schwarz in het Joods Historisch Museum, vergezeld van een uitgebreide dubbelmonografie. Waar Piet Boendermaker destijds belangrijk mecenas en verzamelaar was van hun werk (zo bezat hij ca. 30 werken van Berg), bevindt werk van Berg zich nu onder andere bij het Singer Laren, Stedelijk Museum Alkmaar, het Joods Historisch Museum, het Rijksmuseum, Stedelijk Museum Amsterdam en bij privéverzamelaars.

Auteur: Charlotte Franzen

Noten

1. Willy Leviticus, ‘Nieuwe werken van Else Berg’, Op de hoogte, Juli 1932, p. 203.

Literatuur

Bloemkolk, Jos, ‘Berg en Schwarz veel meer dan schijnhuwelijk’, Parool, 21 maart 2012.

Hoogendonk, Mabel (red.), Else Berg (1877-1942): Schilderijen, aquarellen en tekeningen, Amsterdam 1989.

Horn, Linda, Else Berg en Mommie Schwarz. Kunstenaarspaar in Amsterdam 1910-1942, Wezep 2012.

Lange, Henny de, ‘Schilderspaar in de voorhoede’, Trouw, 16 april 2012.

Leviticus, Willy, ‘Nieuwe werken van Else Berg’, Op de hoogte, Juli 1932, pp. 203-207.

Toor, Aad van, ‘Alsof Else Berg en Mommie Schwarz nooit hebben bestaan’, Reformatorisch Dagblad, 20 april 2020.